| |
Bagatellen voor een slachting
Céline's nieuwste boek bevat de verschrikkelijke kiemen voor een collectieve waanzin, uitgestrooid door een verhitten dweper
Parijs, 15 Jan. [1938]
Over 't algemeen wordt aangenomen als een feit dat de vorige wereldoorlog ontzettende beroeringen veroorzaakt heeft in het zenuwleven, het geestesleven en het zieleleven der geciviliseerde menschheid. In November zal het twintigste jaar gevierd kunnen worden van den Vrede en nog lang niet is het evenwicht hersteld. Het blijft de vraag of wij de schokken ooit geheel te boven zullen komen. Wij kunnen ze niet eens ten volle overzien.
Voortdurend openbaren zich andere consequenties. Zullen wij ooit den doem afschudden? Zullen we ooit ontsnappen aan een herinnering, aan de nachtmerrie welke ons drukt en kwelt als het legendaire oog dat Caïn achtervolgde? Wij weten er niets van. Op elk gebied en op elken trap van geest en stof is de verwoesting onberekenbaar, en wanneer versche wonden ons niet pijnigen dan zijn 't de oude lidteekens. Er is een stem in ons binnenste welke niets ons lukt te dooven, er is een geweten dat wij niet vermogen te smoren.
Men kan daaruit al bij benadering afleiden in welken toestand van radeloosheid, wanhoop, ontreddering, ontbinding een nieuwe wereldoorlog, tienmaal moorddadiger, tienmaal vernielender en tienmaal zinneloozer dan de voorgaande, de menschen zou kunnen achterlaten. Wie niet verstokt is, dikhuidig vereelt en rudimentair besnaard als een prehistorisch beest, durft die veronderstelling nauwelijks in overweging nemen. Men schuwt ze. Men hurkt ervoor weg. Wij hebben al obsessies genoeg in 't verleden om ze te gaan halen in de toekomst.
| |
Angst...
Niettemin wroeten die gruwzame hypotheses als voorgevoelens in 't diepst van ons gemoed. En sinds 't begin dezer maand verkregen zij vorm en taal. Een afgrijselijke gestalte met een weerzinwekkende spraak. Het zijn de Bagatelles pour un Massacre, de Wissewasjes voor een Slachting, welke Louis-Ferdinand Céline publiceert bij den uitgever Denoël. Vierhonderd groote bladzijden van vloeken, verwenschingen, liederlijkheden en heiligschennissen, welke als de natuurlijkste der geluiden oprispen bij een schrijver die niet verduwen kan wat hem op de maag ligt, de keel toesnoert en razender maakt dan een lijder aan delirium tremens. Deze vierhonderd uitgebraakte bladzijden zijn ingeblazen door den angst, de huivering, de afschuw, de walging voor een wereldramp die dreigt en schijnt te naderen. Misschien is Céline geen profeet. Laten wij 't hopen. Misschien wenden zijn dolle imprecaties het ongeluk af, of helpen zij om 't te verdagen. Laten wij 't nogmaals hopen. Doch ontegenzeglijk is Céline een getuige, een tolk, een der tonen van de Vox Mundi, een der klanken van de Vox Humana. Zeker is hij in zijn gehallucineerde ontzindheid van medium aan wie afgrijselijkheden onthuld worden, een vermaner, een verwittiger, een waarschuwer. Zonder eenigen twijfel anticipeert zijn raaskallen op de verwoede accenten waarin de massa tieren en brullen zal wanneer het onheil zich voltrekt. In zooverre, stellig, is deze schrijver volgens de antieke spreuk een waarzegger. Want als zijn taal grof is en vuil, zijn perceptie-organen behooren tot de gevoeligste welke zich ooit uitten in schrift.
| |
Een adder
Het is een prachtige adder die de leiders der Intelligentie, de bewakers der Cultuur, gevoed hebben aan hun boezem, en met hoeveel zorg, met hoeveel toegenegenheid en bewondering! Onze lezers kennen Céline vanaf Voyage au bout de la nuit, die dateert van 1932. Deze reis naar 't einde van den nacht maakt in minder dan tachtig dagen haar tocht om de wereld als een lawine van modder en vuilnis. Zij werd verslonden in Amerika. Zij werd vertaald tot in Rusland en verspreid op kosten der Soviets. Céline heeft zelfs nog een onbetaalde rekening staan in Moskou. Overal lanceerde en pousseerde men den nachtelijken reiziger. De bolsjewisten hielden zijn boek aan hun onderdanen voor als het model van misselijke zwijnerij, tot welke een burgerlijke, kapitalistische maatschappij kan afzakken. Alom werd Céline beschouwd, door de eenen stilzwijgend, door de anderen luidkeels, als een der verkondigers van de oprukkende omwenteling, als een der stemmen eener verslindende Revolutie, als 't Woord dat in 't begin is, als een pionier, als een orakel. Metterdaad viel de oorsprong der Fransche troebelen samen met de verschijning van Voyage au bout de la nuit. Het was alsof een geheel volk door dit demoraliseerende boek in een eindeloozen, stikdonkeren tunnel gedrongen werd.
| |
Zóó is Céline
En tot een zekere hoogte correspondeerde dit met de bedoelingen, met de instincten, met den impuls, met de wilsvermogens van Louis-Ferdinand Céline. Maar terwijl zij die hem begeerden te exploiteeren als instrument van vernietiging, terwijl zij die op zijn panische driften speculeerden, deze ‘zekere hoogte’ vooraf bepaalden, beperkten, begrensden, had Céline in 't geheimst van zijn hart reeds besloten om alle perken, palen en banden te breken, te overschrijden, welke men hem waande op te leggen in naam van een partij, van een politiek, van een programma. Hij besloot dat wellicht niet bewust, na rijp beraad. Daarvoor is hij waarschijnlijk te dol, te spontaan, te redeloos, te onbesuisd. Neen, hij liet zich eenvoudig meesleepen door zijn onbandige natuur, als een wrak in zee, als een flesch welke een onbekende hand werpt in de Oceaan, vóór de schipbreuk. Hij deed zoals hij schreef. Als een echt, oer-echt kunstenaar, want dat Céline kunstenaar is zal niemand willen en trouwens niet meer kunnen loochenen. Bezeten van alle demonen, larven en spoken die tusschen aarde en hemel zwerven. Doorkruist van alle golven uit de lucht en uit den aether, bevend als een trilpopulier in elken zucht die aanzweeft uit de dampkring. Zonder eenige macht om te filtreeren, om te schiften, om te ordenen. Zonder spoor van wensch zelfs om te kiezen tusschen schadelijk en nuttig, gezond en ziek. Met veel minder onderscheidingsvermogen dan musschen die voedsel graaien in uitwerpselen, dan voddenrapers op een vuilnisbelt, en ten overvloede met een buitensporigen hang naar het vieze, het rotte, het infecte. Een auteur, die precies zijn boeken vervaardigt als de mestkever zijn balletjes draait.
| |
Een kannibaal
Zoo is Céline: iemand die gaat tot het einde, tot het uiterste. Iemand die zich evenmin hanteeren laat als een storm of een aardbeving. Of als een snaar die bij vergissing wordt aangeslagen: zij klinkt tot haar laatste trilling tenzij men haar dempt. En zonder aarzeling, hadde ik het bewind gevoerd, zou ik Céline gedempt hebben vanaf 1932, vanaf Le Voyage. Hij is even onbruikbaar, even gevaarlijk als de orkaan, de vulkaan, de cycloon. Een organisme als Céline, roekeloozer dan de tijger of wolf die honger hebben, bewijst niets dan het nut van een dwangbuis, en de bedenkelijke kanten der vrijheid van drukpers, der vrijheid van denken, of wat een hersenstel als het zijne verstaat onder ‘denken’.
Zooals hij is, en zooals men hem niet heeft kunnen bevroeden (een Caliban, een Cannibaal in een nimmer onderbroken bui van baloorige bedronkenheid) moest hij per slot alle ruiten ingooien en met zijn ketelmuziek, de eene symfonie altijd afgrijselijker cacophonisch dan de voorgaande, ieder die gepoogd had hem te benuttigen of te manoeuvreeren, het land opjagen. Dit is tenminste een voordeel van Bagatelles pour un Massacre. Er blijft niets heel. Alles wordt in gruizelementen geslagen en bedolven onder stroomen van drek. Hetgeen wij kennen als Frankrijk, als Fransche natie, als Europeesche beschaving, als kunst, als vermaak, als plicht, als ontspanning, als politiek, als godsdienst, als wetenschap, alles, letterlijk alles wordt door Céline gemetamorphoseerd in een stinkend kadaver, dat krioelt van maden en wurmen.
Maar door den weeromstuit maakt hij zich meteen onbruikbaar. Niemand verfoeit hem op 't oogenblik hartgrondiger dan zijn vroegere vrienden, communisten, omwentelaars, hervormers van allerlei slag.
| |
Onbruikbaar
Onbruikbaar voor iedereen, behalve voor de horde der ontelbare Calibans, waarvan 't tegenwoordig niet alleen in Frankrijk wemelt en die elken dag met een onverzadelijken appetijt, met een zorgvuldig, langdurig aangewakkerden haat kunnen losbreken als wilde dieren. Welk een voorbode, dit boek (welks ondertitel luidt: ‘om smakelijk te lachen in de loopgraven’), wanneer ook slechts één honderdste zich ontlaadt der opgekropte woede welke Céline brieschend en schuimbekkend uitstortte over het geduldige papier!
De Franschen als volk, als ras, als civilisatie, krijgen er geducht van langs. Doch wat het meest verbaast en onthutst in dit geraaskal, wat men nimmer bestaanbaar geacht zou hebben bij een man als Céline, brave, beste kerel voor zijn patiënten (hij is dokter eener wijkverpleging), altijd hulpvaardig, altijd bereid om zijn laatsten cent weg te geven aan de armen - en wat geen vijf jaar geleden nog voor onmogelijk gegolden zou hebben in Frankrijk, dat is zijn gedrochtelijk antisemitisme, een echt antisemitisme voor menscheneters, janhagel, canaille en apaches. In 't land van Ludendorff en het hakenkruis werden nooit hatelijker, kwetsender. barbaarscher ophitsingen uitgekraamd tegen alle Israëlieten der twee halfronden dan in deze Bagatelles die ook als preludium en begeleiding zouden kunnen dienen van een monsterachtig pogrom.
Alsof er nog niet waanzin, wrok en verwarring genoeg broeide op onze planeet! Weet men ooit wat er in de ooren van het gepeupel blijft hangen dat men een dergelijk geschrift voorlegt? Dit mankeerde nog maar aan de mentale structuur van Frankrijk: deze verschrikkelijke kiemen voor een collectieve waanzin, uitgestrooid door een verhitten dweper.
[verschenen: 10 februari 1938]
|
|