| |
De triomf van Vincent
Van Gogh's wonderlijke ongehoorde opgang naar de toppen van den roem heeft te Parijs de laatste wijding ontvangen
Parijs, 10 November [1937]
Het blijkt meer en meer dat in de herinnering welke zich rondom de Expositie van '37 begint te kristalliseeren, de naam Vincent van Gogh uit de duizenden anderen zal bovenzweven en aan de kleur van het aandenken zijn zeer bijzondere tint zal geven, de streep in het spectrum der emoties welke een nieuwe, tot dusverre ongekende ontroering aanduidt.
Zoodra men even in het verleden teruggaat, zoekend naar een indruk, zullen niet de geisers vuurwerk van den Eiffeltoren uit den hemel dalen, noch de licht-fonteinen zullen gloed sproeien over een fosforiseerende Seine, men zal geen muziek hooren, men zal geen lijnen zien eener architectuur, maar op den donkeren achtergrond van het denken zal oprijzen, zacht stralend als een droombeeld uit de andere wereld, majestueus en innig, een Zonnebloem. En terwijl een tweede visioen over het zwarte scherm glijdt, de diep-blauwe Sterrennacht, en een derde, de Tuin van den Dichter, zal men mijmerend zeggen: juist, dat was het jaar van Vincent van Gogh, in het Musée d'Art Moderne, op den Quai de Tokio. Want de origineelste, de machtigste, de ongelukkigste van de Hollandsche schilders der vorige eeuw had tenminste in dit opzicht ongelijk toen hij in een der brieven aan zijn broer Theo schreef: ‘Ik teeken kortaf Vincent omdat de Franschen den naam Van Gogh nooit zullen kunnen uitspreken.’ Men moet nooit zeggen nooit, niet eens tegenover het onmogelijke. De Franschen leerden uitspreken Van Gogh, zelfs tamelijk goed, en dit is zijn laatste triomf, het slot-accoord zijner overwinning.
| |
Te kunnen duren...
Wie van hen die tusschen 1880 en '90 zijn tijdgenooten waren, had durven voorspellen dat deze naam in Parijs een jaar zou samenvatten, symboliseeren, dagteekenen, en merken met een aureool? Als Vincent in het gele huisje van Arles, na een opwindenden, uitputtenden arbeid onder de schroeiende zon, onder den vlijmenden wind, onder den slagregen (want deze zonderling schilderde niet alleen de Nacht onder een gas-lantaarn maar zelfs den regen), als Vincent zich voor het tafeltje zette om Theo te Parijs verslag te doen van zijn werk, om hem de ontvangst te melden van een biljet van vijftig of van honderd francs, om hem te vertellen van zijn angsten, zijn extasen, keerde geregeld het leid-motief terug van een belegerde vesting. ‘Als wij 't beleg maar doorstaan’ herhaalt hij in een aantal zijner brieven, nauwelijks hopend op een einde of een ontzet. Hoe dikwijls heeft hij gejammerd dat zijn doeken méér kosten aan verf, linnen, raam en lijst, dan zij konden opbrengen!
Te kunnen duren, met steun van zijn broer, bediende in een kunsthandel die 't zelf niet rijk had, te kunnen duren temidden van zorg, ontbering en eenzaamheid, tot hij zijn geestelijke wezen, zijn tweede ik, dat hem bezielend achtervolgde, zou hebben gemodelleerd en voltooid in kleur, was langen tijd zijn eenige wensch. Het is waar dat hij goede schilderijen ook vergeleek met edelsteenen: ‘Zoo min men diamanten en parelen opraapt bij de vleet, zoo min vindt men goede schilderijen.’ Zeker wist hij dat hij met zijn penseel kostbaarheden opdolf van zijn palet, hij wist dat hij en zijn broer schatten vergaarden waaraan de roest niet zou knagen. Doch telkens dat hij dien schat omzette in cijfers, in geld, bleef hij bij de bescheidenste raming, had hij niet het flauwste vermoeden van de getallen die weinige jaren later werkelijkheid zouden worden.
| |
Verwezenlijking van het onmogelijke
En wanneer in een oogenblik van het opperste enthousiasme een dier geluidlooze, brandende stemmen waarmee de kunstenaar in de seconden der inspiratie familiaar is, hem had toegefluisterd dat binnen een halve eeuw, binnen een tijd dien hij naar menschelijke berekening had kunnen bereiken als hij niet bezweken ware onder het beleg, zijn naam als een exalteerende klank over de lippen zou gaan eener ontelbare menigte, dat hij voor alle kranten en tijdschriften in het brandpunt der actualiteit zou staan, dat hij de pracht eener luistervolle expositie zou overvleugelen, en dat de Conservator van het Louvre zelf, in eigen persoon, het een eer zou achten de organisatie en de inrichting eener tentoonstelling zijner werken te verzorgen om een Fransch rijksmuseum in te wijden, dan zou Vincent, als botsend tegen een muur van onmogelijkheden, met een ruk uit zijn visioen zijn wakker geschrokken, verpletterd door den absurden afstand tusschen verbeelding en werkelijkheid, en driftig grijpend in zijn met vermiljoen en ultramarijn besmeurden baard.
Ook die vreemde, talrijke brieven van Vincent aan Theo, beurtelings vlammend van coloriet en accent, beurtelings grauw, monotoon van een eindeloos getob, zijn nu verschenen in een Fransche editie (bij Bernard Grasset) en completeeren dezen wonderlijken, ongehoorden opgang naar de toppen van den roem. Zoo keert hij terug, na een zegetocht over Holland, Duitschland, Engeland, Amerika, naar zijn punt van vertrek, Frankrijk, ontvangt er de laatste wijding, na reeds vermaard genoeg te zijn om vervalscht te worden, en blijft er een openbaring. Er is geen voorspoed, geen meevaller of buitenkansje dat de schimmen der twee broers, elkaar getrouw tot in den dood, onthouden wordt.
| |
De expositie
Zij hebben zelfs het geluk dat de aandacht voor de revelatie en de eindbekroning van een voorbeeldeloos oeuvre nog vermeerderd wordt door de heftige polemiek welke is losgebroken over de inrichting der tentoonstelling.
De Conservator van het Louvre, René Huyghe, jong, intelligent en hervormingsgezind, die zich belastte met de organisatie, heeft een nieuwe conceptie willen experimenteeren van vertooning van kunstwerken, volgens een techniek welke hier den naam kreeg van museografie. Hij exposeert een schilderij niet geïsoleerd, als een loutere verschijning, als iets wat volkomen toereikend op zichzelf bestaat, begrepen en bemind kan worden, doch hij tracht een doek te herplaatsen in het moment en het milieu van zijn groei, in de biografie van den maker.
René Huyghe schrijft aan deze methode een dubbel voordeel toe. Eenerzijds zou zij, tegelijk bekorend en onderrichtend, de kunst dichter en sneller brengen bij de groote massa. Anderzijds zou zij de musea beschermen tegen de verveling, en het gevoel van wantrouwige hostiliteit opheffen dat het volk van oudsher jegens musea aan den dag legt. De Van Gogh-Expositie beslaat dus drie ruime zalen. De eene is gevuld met verklarende, toelichtende, instructieve documenten, foto's, facsimilé's, reproducties, Vincent's geheele leven bestrijkend, van het geboortehuis te Zundert tot aan de tombe te Auvers-sur-Oise, waar hij met zijn broer begraven ligt tusschen de korenvelden. De tweede is behangen met studies, schetsen en teekeningen, dikwijls gedoubleerd met een foto van het behandelde onderwerp, of met de weergave van een schilder, die hetzelfde motief koos. De derde zaal is gewijd aan de duizelingwekkende meesterwerken, welke de geheele wereld kent, doch die in Frankrijk nog niet als ensemble waren geëxposeerd.
| |
Pro en contra
Dit demonstratieve, onderwijzende systeem is volstrekt niet naar de gading van lieden die meenen dat men een kunststuk moet aanvoelen, en niet begrijpen, die niet gelooven dat begrip de aanvoeling vergemakkelijkt, en die meer waarde hechten aan de ongestoorde bewondering van den kenner dan aan de opinie welke men een menigte probeert in te pompen. Toegevend dat men met de methode van Huyghe gemakkelijk tot ergerlijke excessen kan vervallen (door de portretten o.a. van overbodige familie-leden, door wijsneuzige, pedante commentaren) dunkt mij niettemin dat begrijpen en aanvoelen elkaar niet noodzakelijk behoeven te hinderen of uit te sluiten en dat een trek uit het leven van den auteur den horizon van een kunstwerk op zeldzame wijze kan beïnvloeden, hetzij vernauwen, hetzij verwijden. Het bezwarendste wat men tegen het experiment kan aanvoeren lijkt me dat het soms fnuikend zal zijn en nooit of zeer zelden onmisbaar voor den waren schoonheidszoeker.
Hierover echter zal men 't nimmer volledig eens worden; maar wat er ook van zij, het documentaire der Parijsche expositie heeft waarschijnlijk niet de belangstelling voor Vincent veredeld, maar ongetwijfeld opgejaagd tot den hoogst bereikbaren graad, tot een maximum waar naast de kwantiteit de kwaliteit zeker niet ontbreekt.
[verschenen: 27 november 1937]
|
|