Operettes
Plichtsgetrouw heb ik de vier operettes bijgewoond welke na een concours door ‘klasse 5’ der Expositie ter opvoering zijn aangewezen.
De eerste is van Jean Rivier, die totdusverre symphonisch werk schreef zonder buitengewone karakteristiek. Zij heet ‘Vénitienne’ en handelt over een vliegenier die de eigenares verleidt van een lappenwinkel, en haar, verkleed als Harlekijn en Colombine, ontvoert onder de oogen van haar man en een jaloerschen medeminnaar. Voor de muziek maakte de auteur een mengelmoes van echo's uit Puccini, Charpentier, Massenet en hedendaagsche jazz-componisten.
De tweede, getiteld ‘La véridique Histoire du Docteur’, geeft het verward verhaal van een hond die de schuld is van alles, een dokter verliefd op een herbergierster, een gefingeerde zelfmoord, eindigend met een duet tusschen een klok en een kilometerpaal, die hun opinie zingen over de geschiedenis. De muziek van Maurice Thiriet, een debutant, niet lang geleden ontdekt en gelanceerd, beperkt zich bijna uitsluitend tot parodie op bekende meesters, in den trant van Wagenaars Schipbreuk. Thiriet heeft talent, maar toont geen zweem van originaliteit en zelfs geen spoor van ambitie naar originaliteit.
De derde, ‘Les Invités’, ontleende haar tekst aan ‘Intimité’, een comedie van Victor Pellerin. Het gaat over een echtpaar dat besluit den avond samen thuis door te brengen, zich verveelt, en zich luidkeels verstrooit met visioenen die in de herinnering opduiken, mevrouw met een hoedje dernier cri, een bokser, een kaalhoofdig maar sympathiek gentleman, meneer met een charmante soubrette, en een tandarts. Tibor Harsanayi, een Hongaar van geboorte, maakte daarbij een buitensporig doorwrochte muziek, en elk woord dat een Franschman vluchtig zou hebben aangestipt, schroeft hij op tot pathetische, pedante en oorverdoovende ontboezemingen.
De vierde werd gedoopt ‘La Poule noire’. Deze zwarte kip is een jonge weduwe, troosteloos jeremieerend over het verlies van haar aangebeden echtgenoot, die haar huis te huur zet, een koor van bezichtigers ontvangt, onder wie een jong weduwnaar, ontroostbaar over het gemis zijner geliefde echtgenoote, en lamenteerend tot zij elkaar na diverse min of meer komische episoden om den hals vallen. De muziek, van Manuel Rosenthal, aarzelt voortdurend tusschen een kermis en een dancing, reikt doorgaans niet verder dan een populaire potpourri van het oudste, de wals, en het nieuwste, de trot alsof de componist bang was een streep hooger te stijgen dan het niveau der ordinairste operette.