Een vondst
De eerste die aan boord zijn opwachting maakte was de Fransche consul.
De officieren hooren van hem dat het eiland een wonder bevat dat men gezien moet hebben. Drie weken geleden stiet een Grieksche boer die zijn land spitte op hardsteenen. Dieper gravend ontdekte hij een soort van nis welke twee Hermes' bevatte en een derde beeld voor welks domineerend en verlokkelijk aanschijn de landman eerst verschrikt op de vlucht sloeg, als voor een vrouwelijke satan. Maar de schrik van een Griekschen boer duurt nooit lang wanneer er kijk is op een winstje, en hij heeft het beeld opgedolven dat ergens te koop staat in een hoeve. De officieren van La Chevrette gaan de vondst bezichtigen. Men is verrukt, maar niemand doet een bod. Enkele dagen later meert hun boot op de reede van Constantinopel. Dumont d'Urville ontmoet daar een gezantschapssecretaris die ook aan botanie doet. Zij praten samen. Het gesprek komt op de Venus en de adelborst uit zijn bewondering in zoo gloeiende woorden dat de secretaris hem voorstelt aan den ambassadeur. Deze diplomaat heeft ambitie. Hij is ook een greintje jaloersch op den roem van Lord Elgin, die zooveel vazen, bas-reliefs, medailles en standbeelden van den Acropolis verhuisd heeft naar Londen. Verbeeld u dat de Engelschen ook op dat meesterstuk beslag leggen! Hij gelast het te koopen.
Dumont d'Urville zeilt terug naar Milo en op 24 Mei komt het eiland weer in zicht. Men vaart de haven binnen van de hoofdstad Castro en ankert niet ver van een Grieksche schuit, welke klaar ligt om het ruime sop te kiezen.
Haar bemanning wacht slechts op de aankomst van een stoet die de heuvels afdaalt en zich langzaam in de richting der haven beweegt. Aan 't hoofd schrijdt de monnik Oeconomos, primaat van het eiland, gebaard van de oogen tot den navel en behaard als een vrouw. Achter hem volgt een troep woeste, onwelriekende en met stokken bewapende inboorlingen, die een berrie escorteeren waarop de Venus ligt, vastgesnoerd zoo goed en zoo kwaad als het kan. De boer heeft haar verkocht aan een der ‘pappa's’ van het eiland die haar ten geschenke wenscht te geven aan een pacha. Venus is op weg naar een harem van Stamboel [= Istanbul]. Voor de kunst en voor 't Louvre is zij verloren.
Neen, nog niet. ‘Commandant’, zegt de gezantschapssecretaris die de reis heeft meegemaakt, ‘de ambassadeur beval om de Venus tot elken prijs in te schepen aan uw boord. Wilt u het noodige doen?’ - ‘Met genoegen, monsieur. Niets is gemakkelijker. Mijn sloep met een adelborst en twintig manschappen kunnen volstaan.’ Een paar dozijn matrozen springen in de jol en roeien naar den oever. Zonder sommatie of oorlogsverklaring werpen zij zich op de zonderlinge processie. Tumult en gevecht. De Grieksche knuppels zijn niet opgewassen tegen de Fransche knuisten. Het beeld is in 't bezit der Franschen. Op het slagveld echter heeft het de beide armen ingeboet.
De Franschen hebben nimmer op deze overwinning gestoft en om reden.
Doch daar zij het verhaal niet konden openbaren van de lompe kloppartij waarin een onschatbaar kunstwerk zoo deerlijke schade leed, waren zij tevens genoopt om de beschrijving te vermoffelen, welke Dumont d'Urville in zijn rapport had opgenomen. Ziehier de vertaling van dit document, dat door alle hypotheses een streep haalt:
‘Het beeld was in twee deelen, samengevoegd door twee stevige ijzeren pinnen. De Griek die de vrucht van zijn arbeid duchtte te verliezen, had de bovenste helft met de twee Hermes' getransporteerd in een stal, en de onderste helft in de nis gelaten. Ik bezichtigde het geheel aandachtig en de twee stukken schenen mij van goeden smaak. Het beeld waarvan ik de twee gedeelten afzonderlijk gemeten heb, was tennaastenbij zes voet hoog. Het stelde een naakte vrouw voor, waarvan de opgeheven linkerhand een appel vasthield, terwijl de rechterhand behendig een gedrapeerde ceintuur optrok welke achteloos van de lendenen naar de voeten gleed.’
[verschenen: 21 juli 1937]