Zijn carrière
Maar tegenover een carrière als die van Doumergue, achtereenvolgens minister van Onderwijs, van Koloniën, buitengewoon gezant in Rusland en in Engeland, president van allerlei technische commissies, president van den Senaat, president der Republiek, bij zulk een zeldzaam schitterende carrière waarin hij zijn land gewichtige diensten bewees, en welke onmogelijk verklaard kan worden als een serie van meevallers, buitenkansjes en bof, omdat zij te veel werkelijk talent veronderstelt, of minstens een lang niet alledaagsch savoir-faire, tegenover zulk een rij van ononderbroken successen rijst bij den onpartijdigen waarnemer onvermijdelijk het probleem op: heeft Doumergue willens en wetens, opzettelijk, met voorbedachten rade de bekroning van een dergelijk leven gemist, of gebeurde dat per toeval, per ongeluk, omdat hij te bejaard was, een beetje vermoeid, een tikje versleten, pas getrouwd en gesteld op een rustigen ouden dag?
Ziedaar het raadsel dat de geschiedschrijver zal moeten oplossen. Men kan Doumergue niet karakteriseren, niet waardeeren, niet rangschikken onder de grooten of de middelmatigen zonder de vraag te formuleeren en zonder haar te beantwoorden. Alles immers wat gebeurd is tijdens de geleidelijke aftakeling van Doumergue, na het uitdooven van zoovele vervulbare verwachtingen, na zijn treurigen aftocht met de stille trom, en alles wat nog gebeuren kan in deze lijn van oorzaak en gevolg, heeft een onbetwistbaren oorsprong in dat trieste, erbarmelijke débâcle.
De Franschen verstaan de kunst, beter dan eenig ander volk, om iemand die hen hindert, dien zij kunnen duchten, af te knabbelen, te onttuigen, uit te slijten in een minimum tijds en daarna weg te werpen als een afgedragen kleedingstuk. Illustre voorbeelden: Generaal Boulanger, Georges Clemenceau, Poincaré, Aristide Briand. En Doumergue kende de historie der Derde Republiek, haar vrees en afkeer voor domineerende figuren, haar gewoonte, haar manie om ze op een of andere manier te loozen, aan den dijk te zetten. Stellig voorvoelde hij het lot dat hem te wachten stond. Is het denkbaar dat hij zich niet wetens erin geschikt heeft, dat hij niet bewust aan de voltrekking van het lot heeft meegewerkt, wanneer men ziet hoe hij vanaf het eerste oogenblik dat hij een hachelijke taak aanvaardt, zijn plicht, zijn ideaal, zijn actie reduceert tot de dimensies eener banale episode?