| |
De vuisten ontbald, handen gestrekt
Parijs, 6 Maart [1937]
Het scheelde voortdurend een haartje of in mijn bloemlezing van curiositeiten onder het gouvernement van Léon Blum gaf ik een eereplaats aan het punt dat de spil zou worden waaromheen, in strategische termen gesproken, de Populaire-Front-verandering moet draaien die hij deze week uitvoert.
Maar telkens dacht ik: neen, het is te mal, te zot, te extravagant, en op den keper beschouwd leek de zaak daarenboven ook te serieus.
Inderdaad, het was volgens de weergalooze, onbetaalbare munt-wetten van September jongstleden niet alleen verboden in Frankrijk om goud te exporteeren, maar ook de import van het edele metaal was ontzegd aan den vrijen citoyen der Derde Republiek. Om een klompje gele specie te verhandelen in het binnen- of in 't buitenland moest de Franschman een autorisatie kunnen vertoonen van de Banque de France. Het papier was niet moeilijker verkrijgbaar dan een der ontelbare bureaucratische paperassen waarmee de moderne staatsburger van nieuwjaar tot oudjaar geplaagd en getreiterd wordt. Doch meer dan alle overige tezamen stelde het den toonder bloot aan suspiciën eener regeering wier mond overliep van dreigementen; hij waagde zich aan vexaties van allerlei soort, om te zwijgen van de mogelijkheid eener wettige of onwettige confiscatie. In korte woorden: de toonder eener goud-autorisatie van de Fransche Bank signaleerde zichzelf als iemand, bij wien iets te halen viel.
| |
Draconische boeten
En Blum, en Auriol, en het heele Populaire Front meende in allen eenvoud dat dit gaan zou van een leien dakje. Zij hadden reeds beslist en gelast dat de Fransche goudeigenaar de winsten der devaluatie, dit wil zeggen een waarde-vermeerdering van ongeveer 40%, derven zou. Te Parijs kostte het goud in 1937 officieel evenveel als in 1936, wat onmiddellijk een kolossale smokkelhandel in 't leven riep. Verder hadden zij draconische boeten uitgehangen boven de hoofden der bezitters die hun goud niet declareerden, of onvoldoende declareerden. Verbeeld u dat zoo iets gebeurde met koper, katoen, diamant, platina, nikkel, rubber, chroom. Hebben al die grondstoffen niet ongehinderd geprofiteerd van de devaluatie? Waarom uitzonderingsmaatregelen en terroriseerende verordeningen betreffende het goud? Het werd er slechts begeerenswaardiger om, fabelachtiger en verleidelijker. Doch hoe aanbiddelijker het werd, hoe minder men het zag. Het pakte zijn biezen, het maakte zich uit de voeten, het verborg zich in den grond, het verdween over de grenzen.
Met het goud echter vluchtten ook de kapitalen en tot comble van onverstand belette Blum den terugkeer van de kostelijke, onontbeerlijke substantie welke hij verjaagd had, welke hij wenschte te bezitten, waarnaar hij reikhalsde, waarvan hij afhing, die hij niet ontberen kon en wier gemis hem schaakmat moest zetten in een afzienbaren tijd.
| |
De oorzaak
Bij het constateeren van dergelijke dwaasheden verwonderen mij minder de resultaten (welke een kind voorspellen kon als een kind zich met zulke beuzelarijen bezig hield) dan dat ik mij verbaas over de oorzaak. De oorzaak is hier de mensch. De mensch Léon Blum. De mensch Vincent Auriol, Paul Faure, Léon Jouhaux en de rest van de exemplaire, buitenissige bokkenschieters wier denk-orgaan òf in de windselen bleef steken, òf ontwricht raakte door de passie, of nimmer redelijk leerde functionneeren. Alles hebben deze menschen wat een ministerieele portefeuille, een parlementair mandaat, een directeursfauteuil verleenen kan, behalve een toereikende dosis gezond verstand, helderheid van hoofd, realiteitszin, welke niet verworven wordt met de stembus, noch verstrekt door het algemeen kiesrecht, noch bevorderd door het dagelijksch contact met hersenschimmige volksmassa's die den chef commandeeren na hem gekozen te hebben.
Het stond geschreven dat deze experimenten in domheid en gebrek aan psychologie moesten uitloopen op een catastrofe. Zij was onvermijdelijk, onafwendbaar. Waarom zou het Fransche socialisme het bankroet ontwijken en sluiten met een batig saldo, terwijl over de gansche wereld het socialisme proefondervindelijk failliet ging? Wie zich niet laat beïnvloeden door antipathie of sympathie zal voor een privilege ten gunste van Léon Blum geen enkele geldige reden bespeuren. Maar wat op 't oogenblik interessant is, lijkt me minder het feit der catastrofe dan wel de wijze waarop Blum zijn nederlaag, zijn capitulatie aanvaardt, en reageert op zijn Canossa, op het rechtsomkeert, op de onderwerping waartoe hij gedwongen wordt, op het dwangbuis dat hij verplicht is aan te trekken.
| |
Weder vrijheid
Hij hergeeft het goud zijn vrijheid. Hij belooft de tering te zetten naar de nering. Geen nieuwe uitgaven, geen lotsverbeteringen meer (behalve voor de kleine ambtenaars) en geen additioneele credieten. Om de veiligheid van den handel te bewaken en te waarborgen benoemt hij een commissie van vier deskundigen. Een dezer is de honoraire gouverneur der Banque de France Charles Rist, gerenommeerd specialist voor zieke valuta, orthodox financier van top tot teen. De ander is Jacques Rueff, brein dat werkt als een ideale rekenmachine, en op den koop toe de voornaamste adviseur der bezuinigings-decreten waarmee de verfoeide, vermaledijde Pierre Laval zich den haat berokkende van de geheele Fransche natie en bijzonder van den proletariër. Bijgevolg verbrandt Blum alles wat hij aanbeden heeft, wanneer tenminste oprechtheid en geen simulatie als leidende gedachte bij deze verzaking zijner princiepen en theorieën voorzit.
Maar aanbidt de fiere Blum ook wat hij geen drie weken terug nog roekeloos in 't openbaar verbrandde? Beleed hij schuld? Bekende hij zich vergist te hebben? Uitte hij, bij gebrek aan berouw dat men moeilijk vergen kan van een valschen profeet, tenminste eenige spijt, eenig leedwezen over de aangerichte onheilen en ruïnes in 's lands financiën en economie? Toonde hij de elementaire waarheid begrepen te hebben dat overal waar de staat een bedrijf ‘nationaliseert’ een bron van inkomsten voor den fiscus automatisch opdroogt? Desavoueerde hij zijdelings of rechtstreeks zijn Jouhaux, zijn Faure, die in elke Zondagsche redevoering de collectiviseering eischen van banken, assuranties, transporten et cetera? Beloofde hij deze fanatieke onderbevelhebbers te muilkorven? Kan men verwachten dat men ze zal neutraliseeren?
| |
Gehuichelde rondborstigheid
Geen kwestie van. Hij stemt het zelf toe: ‘Ik wil niet veinzen wat ik niet meen.’ Hij wordt dus niet liberaal uit overtuiging, maar onder dwang of uit list. Doch zelfs deze rondborstigheid is gehuicheld. Blum werd niet wijzer, niet verstandiger door de ervaring, hij werd evenmin fatsoenlijker, eerlijker, waarheidslievender. Waaraan immers wijt hij de ramp zijner negen maanden beheer? Aan de uitgaven voor de nationale defensie. De ongelukkige! Een kind, herhaal ik, zou hem kunnen weerleggen. Een kind kan weten dat Blum en Auriol zelf hun deficit veertien dagen geleden geraamd hebben op een zes-en-dertigtal milliarden. (De deskundigen becijferen het op veertig milliard.) Een kind eveneens kan weten dat de buitengewone bewapenings-credieten op de begrooting van 1937 niet meer bedragen dan acht-en-een-half milliard.
Eén kwart dus van het erkende lek. Eén vijfde van het vermoedelijke gat. De rest, acht-en-twintig milliard of twee-en-dertig milliard, zijn regelmatige uitgaven, voortvloeiend uit het experiment-Blum, zijn verkwistingen, zijn verspillingen.
Nu evenwel het fraaiste. De apostel van ‘geen man, geen cent’, de gewezen antimilitarist, pacifist, ontwapenaar, internationalist Léon Blum excuseert en beroemt zich tegelijkertijd dat hij het budget gedesorganiseerd heeft terwille der defensie! Tevens echter, in naam der nationale verdediging en niet in naam van het experiment-Blum! - doet hij een beroep op de penningen der spaarders om het gat te vullen met een leening.
| |
‘Chantage?’
Het is mogelijk dat het grootste deel der Franschen deze invitatie opvat en van de hand wijst als pure chantage. Ik geloof 't niet. Nergens en nooit na 1914 vraagt een gouvernement vergeefs om wapenen. Als 't Blum belieft chantage te plegen, de Franschen zullen ervoor bukken. Want zij die uit beginsel zouden moeten en willen tegenspartelen aanschouwen niet zonder grimmige voldoening hoever men een socialist gekregen heeft op den weg van verloochende, verzaakte, afgezworen overtuigingen waaraan hij zijn leven gewijd heeft. Waarlijk dat mag knap heeten. Men past op Blum de tactiek toe van Joffre die zei: ‘ik knabbel ze af.’
Doch dit is een locaal, particulier gezichtspunt. Een onpartijdig waarnemer die hen geval gadeslaat uit een algemeenen hoek kan niet anders concludeeren dan dit: uitstel van executie of niet, de ondergang is onontkomelijk. Als Blum's leening mislukt is er een tekort van nagenoeg dertig milliard, en de staatskassen sluiten haar loketten. Slaagt de leening daarentegen dan klimt de schuld van Frankrijk tot om-en-om vier-honderd-vijftig milliard, met het vooruitzicht van gelijke sprongen in elk der komende jaren.
Bereken de interesten dezer astronomische som en wat zij beduidt voor een bevolking van veertig millioen, als gij ramen wilt hoelang dit nog duren kan.
[verschenen: 23 maart 1937]
|
|