Profetische blik
Dus ook in dit opzicht ontpopt zich Jules Verne, amusements-schrijver voor de jeugd, als een profeet, een voorlooper, een wegwijzer en pionier. Zeker, wij danken Jules Verne rechtstreeks geen enkele uitvinding, maar er is ook geen enkele ontdekking der laatste vijftig jaren waarvan de stille ziener de eerste gedachte, het grond-idee, het zaad niet in zijn boeken heeft uitgestrooid. Het merkwaardige van dezen Westerschen droomer was dat al het wonderbaarlijke dat hij fantaseerde tot de mogelijkheden behoorde. Reeds herhaalde malen zijn de ontdekkingen opgesomd welke hij in de meest preciese termen heeft voorvoeld en als 't ware aangewezen. Wij zijn wellicht nog lang niet aan 't einde der reeks. Maar na de reis van Cocteau zal men zich stellig met meer aandacht gaan afvragen of Jules Verne de uitvinders zelf niet gesuggereerd heeft, geïnspireerd, of hij, die zijn huisje te Amiens nimmer verliet, niet beschouwd zou moeten worden als de eigenlijke schepper die de geesten der wetenschap ontboeide welke sinds vijftig jaren den inhoud en het aanschijn van het leven hervormden. Een klein vonkje in 't onderbewustzijn is altijd genoeg geweest voor het bewerken van een mirakel. Nog dezer dagen, in een artikel van Le Journal des Débats, bekende Georges Claude, de toovenaar van vloeibare lucht, ammoniak en neon, dat hij er geenszins zeker van was of het idee om energie te winnen uit het temperatuursverschil tusschen zeewater van den bodem en zeewater van de oppervlakte, hem niet ongeweten ingegeven zou zijn door kapitein Nemo van Twintig duizend mijlen onder de zee.
Al leerde de reis van Cocteau, realiseering eener lange rij van voormalige onmogelijkheden, niets anders dan dat, men mag ermee tevreden zijn. De cinematografische weerspiegeling eener wereld, haastig gezien door het kijkgaatje van een voorbijsnellend voertuig, maakt den lezer niet wijzer dan het doorbladeren van een prentbriefkaarten-album. Soms is hij niet eens accuraat, wat weinig vertrouwen inboezemt voor de rest zijner inlichtingen. Hij beweert o.a. terloops dat het Parthenon van den Atheenschen Acropolis verwoest werd door het bombardement eener Engelsche vloot. Pardon! Wat lord Elgin deed, die neerhaalde wat nog overeind stond, om de mooiste fragmenten te vervoeren naar Londen, is erg genoeg. Het waren echter niet de Britten maar de Venetianen die in 1687 het Parthenon kanonneerden nadat de Turken van Minerva's tempel, die beurtelings kerk en moskee was geweest, ten slotte een kruitmagazijn gemaakt hadden. De menschen van toen hadden geen betere begrippen over vandalisme dan de menschen van gisteren te Reims, van heden in Spanje, van straks op een ander punt der planeet.
Men raadpleegt Cocteau echter niet als een Baedeker, doch eer als een dier pittoreske gidsen, die met tal van apocriefe of authentieke anecdoten voor den toerist een ommegang veraangenamen door de paleizen van Versailles of door Paris at night. Après tout schijnt Cocteau me verrukter over de herinneringen aan Jules Verne's Tour du Monde dan over zijn eigen wederwaardigheden. Tachtig dagen is te kort om niet daas te worden, meer dan oververzadigd, en thuis te komen met een kater en een indigestie. Maar hij noemde zijn Journaal ‘Mon premier Voyage’ en gelijk het spreekwoord zegt: ce n'est que le premier pas qui coûte, waaraan de humorist toevoegde: de eerste stap... en ook een beetje de laatste stap. Wat dunkt hem ondertusschen (in afwachting dat hij dit ondermaansche ‘verzat van leegheid’ voorgoed vaarwel zal zeggen) van Een reis naar de Maan. Naar het Middelpunt der Aarde, of Twintig duizend mijlen onder de Zee?
[verschenen: 1 maart 1937]