Een moord in een park
Parijs, 4 Februari [1937]
Op Maandagmorgen was Dimitri Navachine voor het publiek nog een volslagen onbekende. Slechts enkele ingewijden hadden van hem hooren spreken. Dinsdagmorgen werd Dimitri Navachine (wij houden ons aan de Fransche spelling van zijn naam) door de meeste kranten gevierd als het grootste economische genie van deze eeuw. Om een beroemd man te worden moest iemand hem eerst vermoorden, op klaarlichten dag, bij regen en storm, in het Bois de Boulogne, de Parijsche Lust-waranda.
Hij viel aan den voet van een acacia, de zinnebeeldige boom van een geheim genootschap, en de eerste lijkwade welke hem dekte was een nummer van L'Humanité, het communistische dagblad dat de moordenaar op de plaats der misdaad had achtergelaten. Daar begon het mysterie van den dood dat Navachine omwikkelde met ondoorzichtbare nevels, na een leven dat gehuld was geweest in een wolk, het waas waarachter fabelachtige personages hun incognito bewaren.
Een commissaris, toegesneld met een paar agenten, onderzocht het slachtoffer ter plaatse en constateerde twee wonden veroorzaakt door een vuurwapen, gelost à bout portant. Een kleine revolver. Men preciseerde zelfs het kaliber: vijf millimeter. Rondom den acacia werden drie patroonhulzen opgeraapt die niet waren afgeschoten met los kruit. Een voorbijganger verklaarde het geluid van schieten te hebben vernomen. De commissaris liet zich bij deze ambtsverrichtingen fotografeeren en alle bijzonderheden van den aanslag kwamen naast de foto in de nieuwsbladen.
Een dag daarna werd het heele relaas gelogenstraft. De kwetsuren waaraan Navachine bliksemsnel bezweek waren niet toegebracht met een vuurwapen, doch met een lang, puntig werktuig, zeer spits en zeer snijdend, een dolk of een degenstok. Een der stooten had de long en een slagader doorboord. Drie steken hadden het gelaat en den hals getroffen. Het lijk vertoonde niet de minste sporen van een projectiel. Dat de politie in de uitoefening van haar vak een dergelijken blunder begaat is vrijwel ongehoord. Maar het is stellig een unicum dat de zonderlinge flater openlijk erkend wordt. De autoriteiten zouden niet anders gehandeld hebben wanneer zij aanvankelijk den waren aard van het wapen hadden trachten te verbloemen, en vervolgens, bij nader inzicht of tot de orde geroepen, de aandacht wilden vestigen op de eigenaardigheid van het moordtuig.
Er waren nog andere aanduidingen, welke een tamelijke verwarring en een zeldzame emotie verrieden in diverse hooge kringen.
Den dag waarop Navachine gedurende zijn gewone ochtendwandeling uit den weg wordt geruimd, zou Charles Spinasse, minister van Nationale Economie, bij hem dejeuneeren. Even voor het afgesproken uur begeeft hij zich naar Navachine's woning waar de ontstellende moord hem wordt meegedeeld, en waar hij verneemt dat het lijk naar een commissariaat is getransporteerd. Hij begeeft zich naar het politie-bureau om het stoffelijk overblijfsel te salueeren. 's Avonds staat deze schijnbaar eenvoudige daad van piëteit vermeld in de eerste editie van Paris-Soir. In de tweede editie echter waren de regels uitgelicht, wat slechts geschied kon zijn tengevolge van een of andere invloedrijke tusschenkomst. Het kleine incident, onmerkbaar voor het publiek, ontsnapte niet aan enkele oplettende waarnemers. Dat de minister van een zoo gewichtig departement als Nationale Economie zijn intieme relaties met Navachine verzwijgen wilde bewees evenzeer dat Spinasse ze van beteekenis oordeelde als dat hij er niet rond voor durfde uitkomen. En Navachine was beurtelings de economische en financieele adviseur geweest van Kerenski, van Lenin, van Trotzki en van Stalin. Tot voor enkele jaren bekleedde hij een officieelen post als directeur der grootste crediet-instelling welke de Soviet-Unie oprichtte in het buitenland. Hij moest demissionneeren doch nimmer wist men met zekerheid of hij in ongenade viel bij het Kremlin, gelijk zoovele anderen, of dat hij het nuttiger achtte om zijn werkzaamheid voort te zetten achter een scherm. De vraag lag voor de hand: Navachine, bij wien aan huis Spinasse kwam lunchen, welke rol speelde deze ondefinieerbare Rus gedurende de laatste zes maanden in de geleidelijke collectiviseering, sovietiseering der Fransche economie? Een man daarentegen, die in frappante tegenstelling met Spinasse, zijn opinie niet onder stoelen en banken stak, was Anatole de Monzie, voormalig minister van Onderwijs en Schoone Kunsten, auteur van origineele essais, een der
scherpzinnigste koppen der Fransche politiek, en een menschenkenner, critisch, sceptisch, wiens appreciaties vertrouwen verdienen. Ook hij was toegesneld, onthutst, om het omhulsel te groeten van den geest die zijn vriend was geweest. Op het commissariaat viel hij temidden van een zwerm journalisten, die hem onmiddellijk omringden met hun notitieboekjes en schrijfgerei. Voor de reporters was de ontmoeting met Monzie een waar buitenkansje. Met korte, driftige woorden licht hij hen in omtrent de eigenlijke figuur van Navachine. Op zijn gezag huldigen de kranten den vermoorden Rus als de geniaalste economist van onzen tijd. Op zijn gezag ook berichten de dagbladen dat Navachine een der hoogste waardigheden vervulde (de 32ste graad) in de Franc-Maçonnerie van den Schotschen Ritus.
Waarom onderstreepte Monzie expresselijk deze bijzonderheid en waarom werd zij gepubliceerd? Dit druischt tegen alle gebruiken in. Gelijk min of meer bekend is gaan de Vrijmetselaars van den Grand Oriënt en de Vrijmetselaars van den Schotschen Ritus niet accoord over het fundamenteele punt waaruit alle, verdere theorieën voortvloeien of dat ze beïnvloedt als een magnetisch veld: het godsbegrip. Navachine was ‘Deïst’ met alle consequenties verbonden aan dit idee. Wanneer Anatole de Monzie de aandacht heeft willen vestigen op deze differentiatie en op een latente tweespalt, dan had hij daarvoor zonder twijfel een geldige reden.
Wij wenschen haar niet in samenhang te brengen met den moord, hoewel de weduwe van Navachine in een interview met Paris-Soir beschuldigend gewaagde over ‘een obscure kracht, die noch het fascisme is, noch het bolsjewisme, maar die in de wereld een zeer groote plaats inneemt’. Nog minder zouden wij een verband willen leggen tusschen Monzie's uitlatingen en het auto-ongeluk (botsing) dat hem overkwam en dat hem bijna het leven kostte, twee dagen nadat hij de afscheidswoorden uitsprak op Navachine's graf. Tot nader order behoort elke uitleg van zulke toevalligheden tot het rijk der pure fantasie. Geenszins daarentegen riskeeren wij te dwalen als wij een opinie van Anatole de Monzie interpreteeren in het licht der gebeurtenissen. In 1932 redigeerde hij een voorwoord bij twee dikke boeken, gevuld met statistieken en tabellen, welke Dimitri Navachine uitgaf over de economische, financieele, commercieele problemen onzer eeuw. Monzie schreef daar den zin welke destijds orakelachtig klonk en dien wij vandaag beter kunnen begrijpen: ‘Ik verzoek Navachine te lezen om onder het publiek de adhaesie te vergemakkelijken voor ondernemingen van wederopleving waarvan weldra sprake zal zijn op het forum.’