Gerucht...
Hebben de vuurtje-stokers zoo geredeneerd? Misschien niet. Maar ze hadden aldus kunnen redeneeren en metterdaad begon en verliep de geschiedenis alsof er in dien trant geredeneerd was.
Eensklaps sloop het gerucht rond dat de Duitschers troepen ontscheept hadden in Spaansch-Marokko. Volgens Piet honderden manschappen. Volgens Klaas heele regimenten, een gansche divisie. De journalisten weten aanvankelijk van niets. Want als zij in de Kamer toegang hebben tot de Salle des Pas-Perdus en der Quatre Colonnes, de z.g. Couloirs intérieurs daarentegen zijn verboden terrein voor hen, en in dat heiligste der heiligen werd het onrustbarende gerucht voor 't eerst opgevangen door een twintigtal parlementariërs, die zich speciaal interesseeren voor Buitenlandsche Zaken.
Waar kwam het rumoer vandaan dat in zijn krassen vorm gelijkstond aan een casus belli of op z'n zachtst aan de invitatie tot een casus belli?
Vandaag nog kan men slechts ernaar gissen. Doch de oorsprong hier is niet het belangrijkst. Het essentieele, het fundamenteele is de manier waarop degenen, in wier handen het lot berust der volkeren, reageerden op een fatale en bijna ongeloofelijke tijding.
Het eerste agentschap dat het onheilzwangere nieuws verbreidt is Reuter, Engelsche firma. Wat doet de momentane plaatsvervanger van Yvon Delbos op den Quai d'Orsay? Verwittigt hij zijn superieur? Vraagteeken. Laat hij het bericht onderzoeken? Neen. Pierre Viénot noodigt de vier voornaamste Fransche agentschappen uit om het klakkeloos over te nemen. Op eigen gezag roept hij daarna de Generale Staven samen van Leger, Vloot en Luchtvaart. De escaders van Brest en Toulon, onder voorwendsel van voorjaars-manoeuvres, stoomen naar Casablanca, aan de Atlantische kust van Afrika. Viénot geeft tevens instructies aan een deel der pers dat tot zijn bevel staat en uiteraard voor elke anti-Duitsche suggestie op de loer ligt. De diplomatieke dagblad-schrijvers, de deskundigen, zij die precies weten wat de inzet is van het spelletje (millioenen levens o.a.), zij die valsche berichten behooren te schuwen als een kat de heete soep, zij, de onvolprezen competenties, marcheeren als één man met slaande trom.
En niet de eersten de besten. Maar Madame Geneviève Tabouis, dochter van een generaal, nicht van Cambon, en op den Quai d'Orsay als kind aan huis. Naast deze autoriteit, gereputeerd voor de degelijkheid harer informaties, de duistere Pertinax van de Echo de Paris, journalist met het ijzeren masker. Le Populaire van Léon Blum, Le Peuple van Léon Jouhaux, de dictator der arbeiders en de winsttrekker van twaalf of dertien directoriale fauteuils. Vanzelfsprekend ook L'Humanité der Communisten. Geen van allen neemt een blad voor den mond. De oorspronkelijke geruchten zwellen schielijk aan tot onduldbare, monsterachtige feiten. ‘De Duitschers leggen in koortsachtige haast versterkingen aan te Melilla en te Ceuta. Kanonnen van 420 (toe maar!) bedreigen Gibraltar.’ ‘Wij hadden gelijk!’ schreeuwt L'Humanité in titels van zeven kolommen. Le Petit Journal, Le Petit Parisien, Paris-Soir gaan op hol. ‘De maskers vallen’ schrijft Raymond Patenôtre, milliardair, député en ex-minister. ‘Wij hadden te doen met een hysterischen Bismarck.’ De deftige Madame Tabouis in L'Oeuvre: ‘Wij zouden bijna aarzelen om voort te gaan met het geven van berichten die ons uit onbetwistbare bron bereiken over de Duitsche actie in Noord-Afrika, zóó onwaarschijnlijk dreigen zij te luiden wegens hun veelvuldigheid.’ Pertinax onderstreept dat dubbel en dik met: ‘Elke aarzeling zou noodlottig zijn. Noord-Afrika is aangevallen!’