Het slot
In de drie pas verschenen slotdeelen, omvangrijker dan de zeven voorgaande en getiteld Zomer van 1914, trekt Roger Martin du Gard de noodzakelijke consequenties uit de psychologische gegevens. De laatste weken van den vrede: Jacques, dienstweigeraar geworden, socialist, pacifist en internationalist, heeft zich aangesloten bij de revolutionnaire kringen, die met verholen oogmerken ageeren, intrigeeren, wroeten te Lausanne en Genève. Hij is te jong, te eerlijk, te naief, te fanatiek, te onbesuisd om gelijk de meesten zijner kameraden niet de dupe te worden van hun chef, den satanischen Meynestrel, ‘le Pilote’, eerst vliegenier, daarna beroepsomwentelaar. Wat is de bijgedachte van diens occulte agitatie? Zooveel mogelijk last berokkenen aan alle gouvernementen door opruiing van het proletariaat, maar zonder het eigenlijke doel te schaden door het voorbij te streven. Dat geheime doel blijft de oorlog, omdat enkel uit de rampen van een oorlog een werkelijk revolutionnaire situatie zich ontwikkelen kan. Wanneer bona-fide spionnen (onder wie Jacques zich bevindt) hem de documenten in handen spelen, welke onomstootelijk de medeplichtigheid bewijzen der Duitsche en Oostenrijksche Generale Staven in de verscherping der diplomatieke crisis, en wanneer Meynestrel door publiceering dier documenten de volkeren zou kunnen wakker schudden, hun verblinde regeeringen op de noodlottige helling tijdig zou kunnen remmen, vernietigt de revolutionnair liever de beschuldigende papieren dan ze te benuttigen ten gunste van den vrede. Wij zouden gaarne weten of deze thesis van Roger Martin du Gard op een historische basis berust. Zij is van gewicht omdat ze weder actueel werd. Voor een echten omwentelaar is een revolutie nooit te duur betaald, al zou ze twintig, dertig millioen dooden kosten, en sommigen verdenken Stalin met zijn Komintern van dezelfde infernale bijbedoelingen waarmee Meynestrel achter een humanitair masker de volkeren naar de slachting drijft. Wij
zijn klaarblijkelijk in de periode der valsche profeten.
Jacques wijkt uit naar Genève als de oorlog losbreekt, welks voorgeschiedenis met de uiterste omslachtigheid (en onpartijdigheid) door den schrijver geanalyseerd wordt, dag voor dag, bijna uur voor uur. Hij heeft zijn gansche fortuin anoniem ten geschenke gegeven aan het Bureau der Socialistische Internationale, want hij wanhoopt nog niet, hij gelooft nog niet aan het failliet der revolutionnaire broederschap. Hij smeedt het krankzinnige plan om vanuit een vliegmachine een manifest, dat de hoofden verhelderen moet, uit te strooien over de vijandelijke linies. Tot het bittere einde is hij slachtoffer en dupe van zijn idealen, van zijn illusies. Het vliegtuig wordt bestuurd door Meynestrel die zelfmoordbevliegingen heeft sinds de vrouw, die zijn mascotte was, hem verliet. Hij werpt het toestel naar beneden. ‘De Piloot’ verbrandt met de traktaatjes. Jacques, zwaar gewond opgeraapt, wordt in de paniek van een terugtocht door den kogel van een Fransch gendarme afgemaakt als spion.
Nu nog de epiloog van dezen ondergang eener wereld. Van de dozijnen personages vertrokken pas drie (Oscar, Jacques en Jérôme) uit dit jammerlijke dal van tranen. De overigen, min of meer ontredderd, worstelen in den storm. En wat zou Roger Martin du Gard na twintig jaren anders kunnen constateeren dan dat hun schipbreuk en al hun lijden vergeefsch waren? Men heeft alles vergeten en zoo weinig geleerd dat zelfs dit te constateeren vergeefsch zal zijn.
[verschenen: 5 januari 1937]