Dáár ook!
Edouard Formysin bracht zijn vacantie door te Soissons, waar nog menige fabriek (ondanks de verzekeringen van het gouvernement) ‘bezet’ is door stakend personeel. In den avond van 10 Sept. wordt hij door patrouilleerende stakers betrapt op het aanplakken van affiches welke niet gunstig luidden voor de Confédération Générale du Travail, de arbeidersvereeniging van Jouhaux die pocht op vijf millioen aanhangers. Een zestal individuen slaan hem neer en sleuren hem half-bewusteloos mee naar een bezette fabriek. Daar wordt hij leeggeschud, opnieuw mishandeld en in afwachting van nadere bevelen opgesloten. Te half drie 's nachts komt men hem halen. Men hijscht hem schrijlings op den stang eener fiets en transporteert hem zoo naar een tweede fabriek aan 't andere einde der stad. Hier zetelt in een volop verlichte zaal een soort van revolutionnaire rechtbank, omringd door een bende tierende woestelingen. Hij ondergaat een kort verhoor, waarna hij met algemeene stemmen ter dood veroordeeld wordt.
Zoodra het vonnis is uitgesproken valt de geheele bende op hem aan en ranselt hem met stokken dat het bloed hem uit neus, oogen en ooren gulpte.
Telkens als hij neertuimelt wordt hij met schoppen en slagen overeind gezet.
Wanneer hij niets meer is dan een bloedend wrak, kleeden zijn beulen hem spiernaakt uit, onderwerpen hem aan een mishandeling die welvoeglijkheidshalve niet nader kan worden omschreven en schilderen hem rood met menie. Daarna smijten zij hem op straat, sleepen hem een eind uit de buurt, knuppelen hem nog tweemaal en laten hem voor dood achter.
Bij kennis gekomen, had de gefolterde nog de kracht om naar huis te kruipen, viel in zwijm op den drempel zijner woning waar hij gevonden werd door de eerste voorbijgangers. Opgenomen in het hospitaal, constateerden de dokters een schedelbreuk, een verbrijzelden neus, een gebroken borstbeen, een der oogen geheel verminkt, het andere gedeeltelijk, plus een menigte ondergeschikte verwondingen en kneuzingen. Zijn vrouw diende een aanklacht in en vijf der daders, mannen van 25 tot 44 jaar wier schuld onbetwistbaar vaststond, werden in hechtenis genomen.
Na tusschenkomst van drie excellenties, onder wie Georges Monnet, minister van Landbouw en député van Soissons, een procureur-generaal en een prefect die zich meer bekommerden om hun carrière dan hun geweten, werden de vijf bandieten letterlijk aan den rechter van instructie ontrukt en op vrije voeten gesteld.
Men wilde de zaak in den doofpot stoppen. Vandaar het smeekschrift van mevrouw Clotilde Formysin aan den President der Republiek.
Welnu, in welk opzicht verschilt een Fransch revolutionnair van een Spaanschen revolutionnair? De een is een toelichting, een opheldering, een verduidelijking van den ander, en de ander van den een. Beiden leven in een geciviliseerde, gemechaniseerde maatschappij en behielden de mentaliteit van kannibalen. En is eigenlijk de Fransche revolutionnair per slot niet onthutsender in zijn brutale schaamteloosheid dan de Spanjaard? Want let wel dat Frankrijk nog niet in revolutie verkeert, evenmin in burgeroorlog, dat de marxistische barbaren (wien drie ministers ter hulp snellen!) nog niet de baas zijn - hoe zullen zij huishouden wanneer zij commandeeren? - en dat het doodvonnis geveld werd wegens het plakken van een bedrukt papiertje!
Als ooit het Latijn te pas kwam, dan hier het halve vers van Virgilius: Ab uno disce omnes: afgaande op één, kent men de rest.
[verschenen: 21 oktober 1936]