Parijs is nurksch
Zoo draagt er alles toe bij om het restantje van ingeboren opgewektheid te ontmoedigen, te vergallen, te verslijten, om dagen die reeds grauw genoeg zijn nog te versomberen. Parijs is nurksch, norsch, kribbig, bekommerd, neerslachtig. Ik constateer dat niet uit mezelf, want het past den gast niet zich te beklagen over den gastheer, die hem zou mogen toevoegen: wij hebben u niet geroepen. Maar de Parijsche inboorlingen constateeren het voor mij in hun gesprekken, in hun kranten, in hun boeken. De een roemt Londen, de ander Berlijn, een derde Rome, en niet weinigen zelfs Moskou. Daar tenminste staakt de werkman niet te hooi en te gras, voor een ja of voor een neen. Een der grootste fabrieken van kunstzijde heeft veertien dagen stilgelegen omdat twee arbeidsters, alle twee lid nota bene der Confédération van Jouhaux, elkaar buiten fabriekstijd en op straat in de haren waren gevlogen. Precies als in 't eerste bedrijf van Carmen! Het is voor niemand opmonterend te moeten bekennen: na alle offers en na allen heibel zijn we zoover gekomen. Temidden der Automobiel-tentoonstelling, de jaarlijksche attractie van den Parijschen herfst, staakt het personeel van hotels en restaurants voor een futiliteit. Verschillende der groote karavanserails, zelfs Crillon waar de upper ten logeert, moeten ontruimd worden door de politie. Zijn de kellners gek geworden? Wel neen. Zij probeeren het maximum te trekken uit een gouvernement dat den klassenstrijd in zijn vaan schreef. Dat is ruïneus maar logisch. Men bracht hun den kolder in den kop en joeg hen op hol. Het baat niet om hen nu te zeggen zoetjesaan. Niets baat en niets zal baten, zoolang we onder de vlag varen van den klassenstrijd, want er is altijd Blum boven Blum. Na alle concessies, winsten, voordeelen, behaald op den middenstander, is de arbeider nog isegrimmiger en prikkelbaarder geworden dan voorheen. Ik zei reeds na de capitulatie van Juni: dat smaakt naar meer.
Een algemeene, heimelijke beklemming schijnt uit den grond te wasemen.
Wat kan de Franschen daaroverheen helpen? Niets. Niet de polka die men tracht te doen herleven na den wals. Niet de liefelijke, zacht-besnaarde, smeltende Tino Rossi, die de ster is der Revue van het Casino de Paris, en niet de bruine langbeenige Joséphine Baker, star der Folies-Bergère. Alle sterren, van de eerste tot de laatste grootte, werden Front Populaire. Zij hebben gratis gezongen en gedanst in de bezette werkplaatsen, doch niemand ontwapend. Wat dan? Men weet 't niet. Men wacht en rumineert. Men klemt de tanden op elkaar. Men vorscht den horizon. Men zou zweren dat elke vroolijkheid morsdood is.
Doch waarom zou ze niet herrijzen als de polka?
[verschenen: 19 oktober 1936]