Défilé voor den miskende
Te Parijs, waar autoriteiten, schilders, critici, kunstkenners en een ontelbaar publiek een jaar terug defileerden langs de Italianen der Renaissance, en vorigen herfst langs de Vlaamsche Primitieven, daar defileeren zij nu voor Cézanne, de outlaw, voor Cézanne aan wien men eigenlijk nooit echt en oprecht heeft kunnen wennen, voor Cézanne, ontboeid uit den tooverban zijner quarantaine, gerehabiliteerd, bewierookt en geaureoleerd met het gansche stralen-spectrum der glorie. ‘Tout arrivé’ zegt de Franschman onvertaalbaar. Ook de eerste expositie van een meester die geboren werd in 1839 en stierf in 1906. Voor de opening zijner tentoonstelling had ‘Schoone Kunsten’ zelfs de leerlingen uitgenoodigd der scholen.
Ik gewaag van dezen triomf zonder persoonlijk ermee te kunnen instemmen. Het zal mij nooit lukken om op tien meter afstand een expressie te waardeeren welke naar mate men dichter nadert een verwarde puzzle wordt van tinten. Ik ben een verstokt voorstander van het tegenovergestelde procédé. Het spiegeltje op De Bankiers van Quinten Metsys, een spiegeltje van nauwelijks drie centimeter doorsnede waarin de schilder een heelal samenvat, ontsluit mij den zevenden hemel. Maar of het impressionisme analytisch is, zooals bij Seurat, Pisarro en Monet, of synthetisch, gelijk bij Cézanne en zijn school (want hij stichtte onvrijwillig een school van kegels, cylinders en bollen) ik kan slechts mijn onvermogen bekennen om sympathisch te vibreeren met emoties en sensaties welke zooveel anderen klaarblijkelijk verrukken. Over smaken en kleuren echter valt volgens het spreekwoord niet te twisten. En het is verwonderlijk genoeg een verlangen tot uiting vervuld te zien, een streven bereikt, een taaie wil ten volle gerealiseerd, een ideaal erkend, om Cézanne te eerbiedigen, zoo niet als een der grootsten, dan toch als een der machtigsten.
[verschenen: 22 juni 1936]