Rijzende zon
Parijs, 11 Maart [1936]
Juist toen in Nippon het waarschuwings-offer gebracht werd dat een half ministerie slachtte op de altaren van het vaderland las ik Soleil Levant van René Jouglet, gedeeltelijk roman, gedeeltelijk reportage, die in de puntjes en zoo natuur-getrouw als geoorloofd is, dezelfde epische, plechtige, wreede gebeurtenissen verhaalde welke plaats grepen te Tokio.
Ik geloofde mijn oogen niet hoewel geen vergissing mogelijk was. Het titelblad vermeldt dat de druk van het boek geëindigd werd op 29 Januari 1933 terwijl de patriottische terechtstelling (terechtzetting ware een nauwkeuriger term) getelegrafeerd werd op 26 Februari. Op dien datum en gedurende de dagen welke volgden, kon ik het voornaamste nieuws van kranten en radio overslaan. Welk een treffer voor een auteur! Vroeger zei ik reeds dat Frankrijk onder zijn letterkundigen van middelbaren leeftijd een nergens geëvenaard équipe van inlichters bezit. Als ze niet in 't volle daglicht werkten en met onvervalschte paspoorten zou men ze verspieders mogen noemen. René Jouglet, beter als journalist dan als litterator, is één van de schrijversbende die zoowel voor eigen genoegen als voor andere doeleinden de wereld afreist, en meer zegt dan dikwijls aangenaam is te hooren.
De korte inhoud van Soleil Levant? Een troepen-transport in 1935. De vierde divisie van het Japansche leger vertrekt van Osaka via Dairen, Moekden, Kharbin naar de grenzen der zee-provincie waarvan Wladiwostock het centrum is. De manschappen, de hooge en lage officieren, denken dat 't er ditmaal op los zal gaan. Zij denken ook te marcheeren in 't diepst geheim. In Osaka echter zit een mooie spionne en te Kharbin intrigeert een tweede mooie spionne, de eene ex-gravin, de andere ex-barones, die een Japanschen luitenant, zoon van een der groote trusters, en Westersch opgevoed, zoo begoochelt dat hij zonder 't te weten den Russischen vijand op de hoogte brengt van het marschorder en onvrijwillig verraad pleegt.
Als de troepen hun kwartieren opslaan en de eerste verschansingen aanleggen worden zij in een donderend geraas overvlogen door een vloot van driehonderd vier-motorige Soviet-vliegtuigen welke kartons laten vallen met een opschrift in het Japansch: ‘Saluut aan de Vierde Divisie!’ De Russen hebben van die aardigheden en waarschijnlijk kan het hun weinig schelen hoeveel kwaad bloed de uitstekendste grappen zetten. Met een ongeduld, dat vooral al de officieren enerveert, wachten de Nippons het bevel tot oprukken. Er wordt echter geen voorwaarts gecommandeerd, doch aftocht geblazen. In hun kabels kwam een kink van den kant van Amerika, van den kant van Engeland, van den kant der Japansche trusts. De soldaten moeten hun biezen pakken tegenover een tegenstander die hen gehoond en getart heeft.
Nogmaals bezweek het gouvernement van Tokio voor invloeden en overwegingen welke niets uitstaande hebben met strategie en nationale belangen, doch vierkant tegen strategie en nationale belangen indruischen! Een Kolonel geeft het bevel tot den terugmarsch, schiet zich daarna een kogel in het hart en zijn officieren eischen dat de doode met den revolver in de hand naar zijn vaderland wederkeert. 's Nachts vergaderen een aantal gegradeerden en manschappen, zonder onderscheid van rang, in een schuur. Met verschillende argumenten ontvouwt ieder een gelijkluidend standpunt en velt hetzelfde vonnis. De ministers die de belangen van het leger en van de natie ondergeschikt maken aan de consideraties van kooplieden onder wier bewind de natie verkommert en de krijgsmanseer schade lijdt, moeten zich straffen of zullen gestraft worden.
Op een zonnigen middag rennen auto's met officieren en soldaten door de straten van Tokio. Zij dringen het ministerie binnen, en terwijl de massa der samenzweerders zich langs de wanden schaart, presenteeren drie officieren den minister een in zijde gewikkelden dolk met een hoffelijke toespraak. Ook de Nippons hebben van die vriendelijkheden! De minister weigert de uitnoodiging. De drie aanvoerders schieten hem neer en schieten daarna zich zelven voor den kop. Op een baar worden zij weggedragen door hun kameraden die als steenen beelden een lijfwacht vormen tot de militaire commandant van Tokio verschijnt, de gevallenen salueert en de levenden in arrest stelt. Onder die levenden bevond zich een jonge held, zoon van een door de trusts geruïneerden porceleinbakker, die het voorrecht genoot zijn naam genoemd te zien door den Mikado. Hij is verliefd op het zusje van den luitenant die zonder erg de Russen in de kaart speelde en die zich kastijdt door met zijn auto in volle vaart in een afgrond te rijden. Maar de liefdes-geschiedenis is bijzaak. Een stukje regenboog in een onweershemel, tusschen twee buien. Een vogel die nog even fluit op een tak, in de stilte, voordat de storm gaat loeien.
Wat dit boek echter buitengewoon maakt en leerzaam zijn niet de feiten, is niet de previsie der feiten, maar de psychologie, het timbre, het karaat, het gehalte der zielen welke de Japansche materie bewegen. Wonderbaarlijk! Claude Farrère, een oud-zee-officier, aan wiens boek de indrukwekkende film La Bataille ontleend werd, kent de Nippons. Hij nam indertijd vrij precies de temperatuur op van hun heroïsme, hun innerlijke exaltatie, hun oververhitting, die onzichtbaar uitstraalt als x-stralen en onmerkbaar brandt als radium. Maar hier, bij Jouglet, zijn wij even ver van Farrère als Moskou ligt van Tokio. Om ergens een equivalent te vinden van de rust in den lyrischen waanzin, van zelfbeheersching in de ziedende opwinding, van geluidloos zwijgen terwijl in elk hoofd, in elk hart een orkaan schijnt te woeden, moet men teruggaan tot de Thermopylae van Leonidas.
Er is géén persoon in dezen reportage-roman wiens inwendige structuur en spanning niet alle perspectieven afteekent eener catastrophe. Ieder Nippon van Jouglet lijkt geformeerd als zijn eiland waar elk oogenblik een aardbeving kan losbarsten, waar elke minuut de Critias van Plato voltooid kan worden die verhaalt van het verdwenen Atlantis. Natuurlijk, het is onmogelijk om de onderdanen van den Tenno, den Spruit der Zon, den Hemelschen Zoon, niet te bewonderen in alles waarin zij het Westen evenaren en zelfs in alles waarin zij het Westen nimmer zullen overtreffen. Hun hersenstof mist de creatieve eigenschappen en zal ze misschien nog eeuwen missen, volgens een wet die Charles Nicolle kort voor zijn dood geformuleerd heeft. Doch met dat al is het onmogelijk om hen te bewonderen zonder dat u even een lichte rilling over den rug kruipt.
[verschenen: 27 maart 1936]