Wie wind zaait...
Parijs, 24 Februari [1936]
In alles: let op het einde... Ik heb geen opinie over den ‘aanslag’ waarvan Léon Blum het gelukkig geredde, nauwelijks bezeerde slachtoffer geweest is, en die desondanks beweeklaagd wordt als een tweede Bethlehemsche kindermoord. Maar ik kan me onmogelijk laten wijsmaken dat de gruwelbare misdaad met voorbedachten rade geschiedde.
Niemand immers kon bevroeden dat de socialistische leider juist den faubourg Saint-Germain zou kiezen, en op dat uur daar zou passeeren, toen hij zich in de automobiel van den député Georges Monnet uit de Kamer naar zijn aristocratisch domicilie begaf op het Ile Saint Louis. Geen sterveling kon het weten behalve zijn chauffeur, die Georges Monnet in eigen persoon was, de stichter van de Roode Valken (Fauçons Rouges), een niet minder offensieve vereeniging dan de Camelots du Roi, de Konings-kraaiers. Te veronderstellen dat deze Monnet onder één hoedje zou spelen met de Royalisten, of dat hij een gentle hint zou hebben laten doorsijpelen naar het kamp der fascisten, is natuurlijk de zuiverste waanzin.
En al hadden de belagers van Blum door middel van lagen en listen vernomen dat zij het grijze hoofd der Fransche Internationalen weerloos en in gezelschap eener dame (mevr. Germaine Monnet) konden aantreffen in een straat welke voor den lijkstoet van Bainville was afgezet, zij zouden niet alleen aartsploertig - dat ware desnoods nog begrijpelijk - maar bovenal aartsdom gehandeld hebben, wanneer zij dat moment en die omstandigheden hadden aangegrepen om hun tegenstander een plebejische kastijding toe te dienen, welke veel leek op een lynch-partij. Als hun slechts een aasje gezond verstand overbleef, konden zij op hun vingers natellen dat zij de gansche publieke opinie tegen zich in 't harnas moesten jagen wanneer zij de uitvaart van een hunner grootste en dierbaarste geestverwanten (uitvaart welke begeleid werd door een ex-premier, een minister in functie, een maarschalk, diverse beroemdheden van kunsten en wetenschappen) profaneerden door een vulgaire kwajongensstreek. Maar vooral konden zij ervan overtuigd zijn dat de meerderheid der Kamer, de meerderheid van het Gouvernement en de antifascistische pers met alle gewenschte misbaar op 't incident zouden aanvliegen om de toepassing te eischen van de draconische wetten die onlangs tegen de Action Française en de andere Nationale Bonden gestemd en afgekondigd werden. Men kan alles denken wat men wil van de royalisten. Behalve dat zij uilskuikens zijn en uilskuikens van zulk kaliber.
Al heb ik dus geen opinie over de eigenlijke afkomst van de opstoppers welke aan Blum zijn uitgedeeld, het lijkt mij onaannemelijk dat het sensationeele relletje met opzet, met toeleg, met voorbedachten rade door de Action Française is uitgebrouwen. Gesteld echter dat het zoo ware, het bewijs moest geleverd worden alvorens het Gouvernement wettig kon optreden tegen den bond der monarchisten. Vandaag, tien dagen na de baldadigheden, na verschillende arrestaties, na talrijke huiszoekingen, is dat bewijs nog niet voorhanden. Zelfs de film, die een amateur-fotograaf maakte van 't opstootje, kon dat onmisbare bewijs niet verschaffen. Doch Sarraut wachtte zoo lang niet. Geen zes uren verstreken na den aanslag of de Action Française was bij regeeringsdecreet ontbonden. De wet gebood Sarraut om eerst den Raad van State te consulteeren, alvorens over te gaan tot uiterste maatregelen. Hij schond die wet. Hij overtrad nog een andere wet toen hij het Front Populaire vergunning verleende tot de manifestatie welke het vergoten bloed van Blum zou uitwisschen. Drie volle dagen moeten verloopen tusschen de aanvrage en den datum waarop een betooging zal plaats hebben. Deze voorwaarde was niet vervuld. De onwettigheid heerschte echter niet alleen in de regeering. Zij heerschte ook op straat. Denzelfden dag dat Léon Blum een paar schrammen opliep werd een royalistisch bureau aangevallen door trawanten van Georges Monnet. Een dokter, wiens broer commandant is van een onderzeeër, verloor bij dat gevecht een oog. Geen huiszoeking evenwel werd verricht onder de knokkers van Monnet. Het spreekt vanzelf dat zij nog minder ontbonden werden. Het scheelde een haar of de justitie vergat de aanvallers op te sporen.
Het is van weinig belang of Albert Sarraut zich door zijn overijling in een postuur brengt dat hem leelijke parten kan spelen bij het beroep dat de Action Française tegen haar ontbinding heeft ingediend bij den Conseil d'Etat. Het is van oneindig meer belang waarop Sarraut als hoofd van de Fransche regeering aanstuurt en wat hij daarmee riskeert.
In alle andere tijden zou men lachen om de porren welke geïncasseerd werden door een député die als socialist een technicus is van den burgeroorlog. Blum was het die de rechtsche partijen in de Kamer toesnauwde: ‘Ik haat u.’ Blum was het die voor revolutie de uitdrukking verzon van ‘Vacantie der legaliteit’. Blum was het die pas twee weken geleden in zijn krant dreigde 10 à 15.000 arbeiders uit de Parijsche voorsteden te mobiliseeren tegen de Universiteit om de studenten te temmen van Gaston Jèze. Toen Clemenceau in 1919 werd neergeschoten (tot zijn dood hield hij een revolverkogel in de longen) smaalden de socialisten over ‘ambachtsongeval’ en ‘risico van het beroep’. Als deze termen ooit gebruikt mogen worden, dan is het zeker in dit geval voor Léon Blum.
Bij de wending echter welke de zaak neemt, valt er niet te gekscheren met een martelaar die noch wenscht dat men handelt volgens zijn woorden, noch volgens zijn werken. Van 1924 tot 1935 bedreven de marxistische vrijschutters van Léon Blum 1439 aanslagen tegen personen, onder wie zich députés bevonden, van een burgerlijk soort weliswaar dat niet in aanmerking komt voor den martelaarskroon. Die vrijschutters maakten 36 dooden, 525 zwaar-gewonden, 4769 licht-gewonden. Behoef ik te zeggen dat het jacht-tableau der Nationale Bonden in de verste verte niet vergeleken kan worden met deze cijfers?
Over die socialistische en communistische vrijschutters nu, schreeuwend als de vermoorde onschuld, strekt het Fransche gouvernement op de opzienbarendste wijze de beschermende hand uit. Zij worden kwasi officieel. Onder protectie van politie en Garde Républicaine marcheeren zij door Parijs. Achter ontelbare roode banieren. Met de Internationale als volkslied, waarin beloofd wordt dat de kogels der soldaten voor de generaals zullen zijn. Duizenden vuisten worden opgestoken, zelfs door de jochies en het kleinste grut. Duizenden kelen bulken: Les Soviets partout! Toeschouwers die op de trottoirs een Marseillaise durven aanheffen worden met politie-knuppels weggeranseld. In den optocht zijn er delegaties van Marokko, Tunis en Indo-China die gillen: ‘Colonies libérées’.
Ziedaar de nieuwigheid, de tragiek, het gevaar, de drama's in kiem. Wat kan er onder dergelijke auspiciën, met een regeering die gijzelaar werd van de revolutionnaire partijen, die als verdediger optreedt van de revolutionnaire losbandigheden en utopieën, wat kan er onder dergelijke medeplichtigheden terechtkomen van de verkiezingen? De triomf der roode vlag, van sikkel en hamer. Zeker: nog is niets verloren. Aanzienlijke krachten van tegenweer zijn ongebroken. Zij blijven in reserve. Maar als de behoudende, patriottische, nationalistische elementen zoo doorgaan, zich zonder kikken laten ringelooren en muilbanden, dan zal Frankrijk nog voor de zomer eindigt een Sovietische Socialistische Republiek zijn, een aanhangsel van Moskou, met alles wat daaruit maatschappelijk, politisch, militair, economisch, koloniaal kan voortvloeien voor Europa en voor de overige deelen der ontwrichte wereld.
Doch wie wind zaaide, weet hij ook uit welken hoek de storm opsteekt? Ik herhaal: in alles, let op het einde.
[verschenen: 13 maart 1936]