Jacques Bainville †
Parijs, 22 Februari [1936]
In de Académie Française was Jacques Bainville opgevolgd aan Raymond Poincaré. Het slot der herdenkingsrede waarmee hij op 7 November zijn lidmaatschap inwijdde, parafraseerde een passage uit den Philoctetes van Sophocles. De passage waar de ongeneeslijk door de vergiftigde pijlen van Hercules gewonde en op Lennos achtergelaten held na een eenzaamheid van vijf jaren een krijgsmakker die hem bezoekt ondervraagt naar 't lot zijner afwezige vrienden. Hij krijgt onveranderlijk ten antwoord: dood, dood! en roept ten laatste uit: ‘O, ik, ongelukkige!’ Op de wijze van Philoctetes hield Bainville, zelf doodelijk gewond, zijne revue: ‘Waar is Foch? Dood... Waar is Joffre? Dood... Waar zijn Poincaré, Lyautey, Clemenceau, Barthou, Briand, Jules Cambon, Maurice Barrès? Dood, dood...’ In de resonans der roemrijke namen hoorde men den kreet die gesmoord werd: ‘O, ik, ongelukkige!’ Wat hij zei klonk als het luiden eener verre doodsklok. Hij zou niet genezen, zooals Philoctetes.
Hij leed aan de kwaal van Napoleon, wiens geschiedenis hij schreef, en was reeds ziek genoeg om de dagen die hem restten te tellen.
Vreemde, zeldzame figuur, deze journalist, historicus, romanschrijver, dichter en specialist in financieele kwesties, die met Léon Daudet en Charles Maurras, een der stichters en hoofdmannen was der Action Française. Ik heb mij altijd afgevraagd waaraan hij zijn radioactiviteit dankte, waarop die mysterieuze invloed berustte welke aan zijn korte zinnen een zoo voelbaar gewicht en overwicht gaf, tot welke natuur het fluïdum behoorde dat zijn woorden doordringender maakte dan alle andere. Ik heb nooit een verklaring gevonden die mij geheel bevredigde. Hij had niets van het rhetorische, rumoerige, bacchantisch orgelende en draaiorgelende dat Daudet onderscheidt, niets van het lyrische, profetische, inwendig gloeiende, het harde, soms verscheurende, wreede van Apollo, dat Maurras kenmerkt, en toch boeide hij niet enkel de kenners, maar als de rattenvanger en de heer Halewijn der fabel sleepte hij een ontelbaar publiek mede op de tonen zijner melodie welke eer schraal klonk dan diep, eer koel dan lokkend.
Hij was de minst gepassionneerde der royalisten, de minst declamatorische der patriotten, de minst romantische der schrijvers, de minst pittoreske, de minst bedwelmende, en desniettegenstaande werden zijn boeken die historische onderwerpen behandelen verkocht in honderdduizenden exemplaren en gelezen als succes-romans. Nooit trad hij op in meetings, nimmer defileerde hij bij parades. Niets deed hij om een oppervlakkige of luidruchtige populariteit te verwerven, niets om zich aanhangers te ronselen, niets om een plaats te veroveren in het gemoed der menigte, onder het jonge intellect, of in het bestuur van den Staat. Men zwoer niet bij Bainville. Hij wekte geen hartstochten. Hij ontketende geen polemieken. Hij kwam niet in de gevangenis gelijk Daudet. Hij had geen lijfwacht noodig gelijk Maurras. In het royalistisch tumult, onder de benden der onstuimige camelots du roi en hun dikwijls vermetel getier, vertegenwoordigde hij de stilte, de rust, de harmonie, de kalmte. En toch luisterde men naar niemand liever en aandachtiger dan naar dezen bijna gedesincarneerden rationalist. De degen, dien hij als lid der Academie aangordde, was hem ten geschenke aangeboden door de jeugd der Universiteit. In zijn nabijheid hielden alle stormen op met razen. Hij had geen voor- of tegenstanders. Hij had slechts hoorders en bewonderaars. Geen vereerders, geen verafgoders, misschien. Maar toch zouden honderden voor hem door het vuur zijn geloopen. Zou de zuivere rede, die hij belichaamde, nog zooveel macht bezitten in Frankrijk dat zij kan bezielen? Of was zijn rust dermate toegespitst naar het uiterste dat zij onmerkbaar het andere uiterste raakte en beweging in gang zette? Geen zonderlinger fortuin kon dezen passieloozen waarnemer worden weggelegd dan rondom zijn lijkbaar de toevallige gewelddadigheden samen te pakken die wellicht de oorsprong en de ouverture zullen blijken van een strijd waarvoor hij levend nimmer het signaal zou hebben gegeven.
Nauwelijks een jaar geleden teekende ik hem in dit blad als de man die altijd gelijk heeft, als de telepathische gedachtenlezer die zonder zich ooit te vergissen het brein uitvorschte der diplomaten en het denk-apparaat doorgrondde der kanselarijen. Hij heeft alles voorzien, alles voorspeld, en alles heeft zich bewaarheid. Zelden zond de Quai d'Orsay een nota naar de Wilhelmstrasse, naar het Foreign Office, naar de Consulta, of Bainville publiceerde in de Action Française of in de Liberté dagen vooruit de repliek op de nota en berichtte zelfs hoe de Quai d'Orsay zou reageeren op die repliek. Zijn anticipaties stemden een minister of een secretaris-generaal van Buitenlandsche Zaken menigmaal ongeduldig. Men heeft hem verweten dat hij de wederpartij manoeuvres inspireerde welke zij waarschijnlijk niet gevonden zou hebben op eigen houtje. Men duidde het hem euvel dat hij in de kaart scheen te spelen van Berlijn, Londen, Moskou of Rome. Het inconveniënt en de schuld echter lagen niet bij Bainville. Zij waren bewijzen en proeven van een logischen geest. Hij analyseerde een staatkundig vraagstuk als een algebraïsch probleem, onverschillig voor de min of meer aangename gezichtshoeken der oplossing en uitsluitend bezorgd voor haar juistheid. Het is mogelijk dat hij de Wilhelmstrasse, hoewel hij anti-Duitscher was, onvrijwillige diensten bewezen heeft. Maar hoevele en hoe gewichtige diensten had hij niet kunnen bewijzen aan den Quai d'Orsay wanneer men daar zijn raadgevingen even oplettend gewikt had als ginds bij den vijand: Bainville's critiek op het Verdrag van Versailles is een standaardwerk waarvan de draagkracht beter begrepen zal worden naarmate de onvermijdelijke gevolgen afvloeien uit de aanvankelijke oorzaken. Voor zoover wij tot heden de nauwkeurigheid zijner previsies, geschreven in 1919, kunnen controleeren, boezemt de criticus onvergelijkelijk meer eerbied en vertrouwen in dan de vervaardigers van dit diplomatisch instrument.
Waarom was hun verstand zooveel zwakker, hun kijk zooveel beperkter dan de inzichten van Bainville? Alle volkeren zouden op 't oogenblik niet te wapen vliegen wanneer deze waarschuwer voor de officieele leiders van Frankrijk en Europa niet geroepen had in de woestijn.
Zoo is de donker gekleurde hulde die gebracht wordt op dit graf. Wat zou deze encyclopedische en practische persoonlijkheid gerealiseerd hebben wanneer een nuance in zijn denken hem vergund had effectief deel te nemen aan het bestuur der Fransche Republiek? Zijn leidmotief luidde: ‘ça finira mal.’ Maar gestadig arbeidend tot zijn laatsten dag, bijna tot zijn laatste uur, weersprak hij zijn eigen pessimisme. Ça finira mal? Voor de Republiek, bedoelde hij. Niet voor het Fransche vaderland. ‘Wat behouden en gered werd, is niet tevergeefsch geweest. Er zijn daden en gedachten die voortwerken tot over het graf. Altijd zijn er handen om den fakkel op te vangen en over te reiken. En voor herlevingen is er nog het geloof.’ Met deze woorden nam hij afscheid van Poincaré. Zij zijn ook bij hem toepasselijk.
[verschenen: 11 maart 1936]