Een alchemist
Parijs, 10 Januari [1936]
Zoo voegt Jules Romains het negende en tiende deel van Les Hommes de bonne volonté toe aan de acht voorgaande. Ze zijn getiteld Montée des périls, Stijging der gevaren, en Les Pouvoirs, De Machten. Vertrokken in October 1908 met zijn goudgroenen herfst, bereiken wij October 1910 en Juni 1911, met zijn blauwzonnigen zomer die als een onvergetelijk décor gehangen heeft over gansch Europa. De groote staking van het najaar 1910 en de Affaire d'Agadir van 1911 bepalen de tonaliteit, de kleur en het psychisch klimaat der wijdvertakte handeling. Twee gedrochten heffen tezamen hun kop op uit de afgronden. Revolutie en Oorlog. Uit de verten achter de wolken waant men de paarden te hooren hinniken van de ruiters der Apocalyps. Eerste voorteekenen van den ondergang eener wereld. Aan het monster Revolutie zullen wij slechts ontsnappen wanneer het zich laat wurgen door het monster Oorlog. Dat is tenminste de opvatting van den schrijver. Hij doet 't voorkomen alsof de bourgeoisie, geplaatst tegenover een minotaurus die levende offers eischt, hem enkel verbidden kan door zich in den muil te werpen van een anderen draak. De uitleg is een beetje simplistisch. Met goocheltoeren van dit slag escamoteert men hoofdbrekende problemen op arbeidersmeetings, zonder ze op te lossen. De rudimentaire redeneering schijnt mij een denker, een kunstenaar, een groote geest als Romains onwaardig. Mijn bewondering echter vindt zelfs hier een verontschuldiging. Persoonlijk, dunkt mij, kan hij niet gelooven aan de oppervlakkige, eenzijdige verklaring van een zoo gecompliceerd fenomeen als oorlog. Hij gaf haar omdat zij leitmotievisch in de lucht hangt, gisteren gelijk vandaag, en als zoodanig een der aspecten vormt van het menschdom dat hij natuurgetrouw schildert in zijn grenzenloozen roman.
Waarlijk, grenzenloos. Wij kunnen hem volgen, wij volgen hem met de gespannenste nieuwsgierigheid, wij reikhalzen naar nieuwe afleveringen, en ik voor mij, gebiologeerd door dezen verteller, zou met onverflauwbare aandacht twee volumen per week verwerken wanneer de auteur vermocht ze te produceeren. Doch wij kunnen hem steeds niet overzien, ook niet na dit tiende deel. Nog altijd verwijdt en verwijdert zich de gezichtseinder. Als in een breede, drukke, eindelooze avenue vol menschen wisselt voortdurend het perspectief en het milieu. Links en rechts kijken wij door zijstraten. Haar geur, belichting, tempo, timbre is altijd anders. Onder onze voeten raast rommelend de ondergrondsche voorbij in dubbele richting. Tusschen de menigte ontmoeten wij vroegere kennissen van allerlei stand, van alle mogelijke ambachten, petroleummagnaat, bankwerker, automobielfabrikant, modiste, dichter, député, courtisane, onderwijzer, minister, lichtekooi, student, priester, bisschop, politieagent, winkelier, loopjongen, makelaar, etc., oud en jong, rijk en arm, hoog en laag, beroemd of zonder naam, maar altijd interessant. Kent iemand het aantal zijner kennissen? Neen, ze zijn niet te tellen. Zoo ook hier, in Les Hommes de bonne volonté. In enkele bladzijden weten wij alle eigenaardigheden van hun lichaam, geest en ziel, in hun oneindige, barokke, bizarre, fantastische, moreele en inmoreele verscheidenheid. Het is ongeloofelijk van hoeveel menschen-exemplaren, en zelfs dieren-exemplaren, Jules Romains harten en nieren doorgrond heeft, ongeloofelijk hoe bondig, zakelijk, reëel, suggestief, levend en boeiend hij de verschillendste, de uiteenloopendste, de tegenstrijdigste typen van binnen en van buiten afteekent. Wij staan stil en zij maken hun praatje, hun duizendvoudig genuanceerde praatjes over alle denkbare onderwerpen. Wij gaan verder, terwijl zij hun beweging elders voorzetten. Waar is hun doel; hun eindpunt? Wij kunnen 't niet eens gissen. Menschen
komen ons achterop die wij nooit zagen en wij worden over hun intiemste verborgenheden ingelicht. Niets verwondert ons. Alles past bij elkaar. Nergens horten wij. Soms peilen wij bodemloosheden van gedachte en ontroering zonder bijna ons ervan te vergewissen, zooals wij verre sterren zien zonder duidelijk besef van de afstanden, die wij met een oogopslag overbruggen.
Luide en gedempte kreten wellen op, de vroolijkste en de somberste, die men nooit geraden heeft, die men enkel hoort van de verrukkelijkste zangers, die u doorhuiveren als een plotselinge stormbui. Maar steeds stroomt het verhaal verder als een volle straat. Waarheen? De menschheid vraagt het zich af sinds haar verschijning op aarde. Weten de onnoemelijke personages van Romains 't zelf? Elke stap kan hun individueele, hun collectieve baan vertragen, versnellen, wijzigen, afbreken. Dat ingrijpen van 't kleinste in 't groote, van 't grootste in 't kleine, de verdeeling der heele noot in halven, kwarten, achtsten, zestienden, twee-en-dertigsten, vier-en-zestigsten, hare herleiding tot eenheden, hoe beheerscht Romains daarvan het rhythme en de mechaniek! Als de hemelsbreede tonen van een koraal, statig, weidsch en fascineerend, golft de gezamenlijke actie van horizon naar horizon. Op dezen generaal-bas, tegen dit geruisch als van een zee, als van een woud, als van een stad, componeert, improviseert de organist zijn onuitputtelijke variaties. Ernstige en speelsche. Verhevene en platvloersche. Heroïsche en elegische. Kamermuziekjes en symphonieën der natuur. Alles wat men kan opsommen of verzinnen. En hoe gemakkelijk zeg ik dat! Alsof de ontwerper en uitvoerder dezer conceptie zonder precedent slechts op een knop behoeft te drukken om het kant en klaar uit een lade te halen. Maar om een punt van vergelijking te vinden, moet men teruggaan tot het Laatste Oordeel, tot het plafond der Sixtijnsche Kapel van Michel Angelo. Qua arbeid en scheppingsvermogen zal de confrontatie nog uitvallen ten voordeele van Romains. Want Buonarotti had een houvast, hij illustreerde zijn bijbel. Terwijl de schrijver van Les Hommes de bonne volonté in den aanvang niets had dan zijn verbeelding en een leeg velletje papier.
Karakteristiek voor deze techniek van perpetuum mobile is hoofdstuk acht van het negende deel dat tot opschrift draagt: ‘Geboorte van een klein meisje.’ Ergens in een woning in een straat van Parijs komt een kind ter wereld. De ‘roman’ telt reeds drie duizend pagina's en wij kennen noch den vader noch de moeder. Zij krijgt een naam: Françoise. We zijn echter in 1910. Alvorens Françoise kan meetellen als individu zullen wij in 1925 zijn. Wat moeten zij daar opeens, ouders en kind? Wat bedoelt de auteur ermee? Barensnood van een nieuwen tijd? Neen, Romains heeft niets van een symbolist. Wij zoeken tevergeefs. Wij begrijpen niet. Doch op het negatief onzer herinnering prent deze anonieme familie zich onuitwischbaar in. Wij vergeten haar niet meer. Wanneer wij er even op gingen doormijmeren zouden wij er naklanken bemerken van een ander Bethlehem en het reliëf der sfinx. Maar onherkenbaar, als een paar silhouetten in den mist, in de schemering. Er wordt eenvoudig een nieuw mensch geboren. Nietige en overweldigende gebeurtenis. Een nieuwe kreet mengt zich in het orgelend koor der levenden. Hij beduidt nog niets. De vage stem van een vaag zieltje. Doch terwijl Laulerque, lid van een geheim genootschap, in 't Zuiden van Frankrijk een huis huurt waar met duistere doeleinden een invloedrijke persoonlijkheid van Centraal-Europa (een aartshertog) gesequestreerd zal worden, terwijl ministers aarzelen bij een tweesprong, onzeker van den weg welke naar vrede leidt of naar oorlog, terwijl alles zijn gang gaat, de machines en de menschen, terwijl ieder zijn hersenschimmen najaagt waarover volkeren en enkelingen kunnen struikelen, voltrekt zich ergens een ondoorgrondelijk, eeuwig en alledaagsch mysterie. Bij den Oceaan die uit druppels bestaat, voegt zich een andere druppel.
Men kan een monument als Les Hommes de bonne volonté, zoolang er aan gebouwd wordt, niet anders beschouwen dan in afwachting en in vogelvlucht. Gelijk een kathedraal heeft het zijn karikaturale waterspuwers, zijn min of meer diabolieke ornamentatie, satyrs, priapen, duiveltjes en duivelinnetjes, waarover de smaken zullen verschillen. Gelijk het is echter, overtreft het reeds al het voorafgaande. Het is een compendium, een encyclopedie van alles wat zich in 't eerste kwartaal dezer eeuw geroerd heeft in Frankrijk, het mooie en het leelijke, het kwade en het goede. Zooals hij Parijs, reusachtig complex, heeft samengevat, probeerde het zelfs nog niemand. En of men zijn meeningen aanhangt of niet (Romains is tennaastenbij Front Populaire), hij toont zich in zulken graad een meester dat hij alles, het. smerige en het reine, het afstootende en het aanlokkende, het hatelijke en het liefelijke, bestraalt met een glans van schoonheid, drenkt in een atmosfeer van menschelijk mededoogen en begrip, die niet alleen artistiek vervoeren, doch buiten welke men 't voortaan niet meer vermag te zien.
[verschenen: 28 januari 1936]