Nummer honderd
Parijs, 5 Januari [1936]
De Fransche Republiek, die 65 jaar werd in 1935, viert met het Cabinet Albert Sarraut haar honderdste ministerie. Het is een jubileumcijfer, een wereld-record, en een aanleiding tot ontelbare flauwe grappen, want het cijfer 100 heeft in 't Fransch dezelfde bijbeteekenis als in 't Hollandsch, terwijl het woord cabinet den dagelijkschen klank behield die bij ons langzamerhand het veld ruimde voor twee letters. De uitnoodiging om te spotten is des te verleidelijker in het land van Rabelais, overvloeiend van schuinigheden, wijl alle respect voor parlementaire cabinetten verloren ging. Onder het zeven-jarig bewind van Doumergue werden 16 ministeries gevormd. Nog geen vier jaren presideert Albert Lebrun den Franschen Staat en reeds aanschouwt hij het 12de cabinet dat wordt samengesteld onder zijn auspiciën. Loubet had er 6. Fallières 7. Poincaré 12. Millerand, weggejaagd van het Elysée, na een kortstondig bewind, 5. Als 't zoo doorgaat zal Lebrun er 20 tellen. Vroeger, toen men leefde als God in Frankrijk, hinderde dat niemand, een ministerie meer of minder. Maar tegenwoordig, nu schraalhans keukenmeester is, beoefent jan-en-alleman de conjunctuur-vorsching en de hooge staatkundige wetenschappen. Met een lantaarn kan men den citoyen of de citoyenne gaan zoeken die niet redeneert: Wat zoudt gij zeggen van een huisvrouw die elke zes maanden van dienstboden wisselt? Van een bank, een fabriek, een handelsbedrijf waar elk half jaar de directeur en het leidend personeel aan den dijk gezet wordt? Wat zou er terecht komen van den pot, van de linnenkast; van het vaatwerk, van het kasboek? - En wat moet men daarop antwoorden? Dat het nog erger kon?
Het honderdste Cabinet der 65-jarige Marianne, grillige huisvrouw (hoe ouder hoe gekker) bevat achttien ministers en vijf secretarissen-generaal. Een goed voorziene collectie. Te veel om niets uit te richten, te veel om bij de pakken neer te zitten. Maar te veel ook, waarschijnlijk, om iets nieuws of iets nuttigs te ondernemen. In ieder geval niet te weinig. Gegeven de antecedenten zijner voorgangers en gegeven de incidenten van zijn ontstaan (binnen vier-en-twintig uur verschoot Sarraut van kleur en werd van korenblauw rozig-rood) wikt en weegt men natuurlijk hoe lang het zal duren. Zes dagen? Drie weken? Tot de verkiezingen? Bon Dieu alles is mogelijk en de drie ramingen hebben een gelijken graad van probabiliteit. Wilt gij dat wij tezamen dit panopticum even doorloopen en onderzoeken wat men links en rechts op deze excellenties heeft aan te merken? Hetgeen bij de geboorte van een ministerie interesseert is niet zoozeer de waarde der leden als wat de zeshonderdkoppige hydra van het parlement hun verwijt. Welaan dan. Suivez le guide.
Albert Sarraut, Premier en Binnenlandsche Zaken. De broer van Maurice, doctor angelicus der Radicalistische leer. In 1928 sprak hij te Constantine (Algiers) de onsterfelijke woorden: ‘Le Communisme, voilà l'ennemi.’ Kan hij met dit devies in zijn schild vandaag het Fransch-Russisch pact laten ratificeeren, wat Laval niet wilde, wat de Duitschers als een provocatie beschouwen, maar wat niet enkel de communisten doch ook de socialisten, in hun haat tegen Hitler, van Sarraut zullen eischen? Kunnen de communisten, wier bulletins hij moeilijk missen kan, stemmen voor den Premier die dat onvergetelijk motto lanceerde?
Jean Zay, secretaris-generaal van den cabinetsformeerder, geboren in 1904. Een der onstuimigste Jong-Turken der Radicale Partij. Op 't kantje van communist. Toen hij student was (niet zoo lang geleden dus) publiceerde hij een gedicht in proza, getiteld De Vlag, en dat begon: ‘Vijftien honderd duizend zijn er die sneuvelden voor deze driekleurige vuiligheid...’ Het vervolgt in denzelfden trant. Toen de advocaat Jean Zay zich op politiek terrein begon te roeren, hebben welmeenende vrienden deze ‘smeerlapperij’ uit een vergeeld tijdschriftje opgediept. Tot het eind zijner dagen zal dit poëem den glimmenden, papperigen Zay merken als een Caïns-teeken.
André Beauguitte, secretaris-generaal van Binnenlandsche Zaken. Overlooper der gemodereerden. Protégé van wijlen Poincaré. Rechts is woedend op hem wijl hij zich afgeeft met gezelschap van rekels als Jean Zay.
Pierre-Etienne Flandin, Buitenlandsche Zaken. Voorzitter der Alliance Démocratique, invloedrijke, vrijzinnige fractie. Toen het ministerie in wording verkeerde beweerde hij op gewichtige punten met Laval van meening te verschillen. Zijn partij hield daarop een stormachtige vergadering waarna hij de verklaring aflegde dat hij 't in alle opzichten met Laval eens is. Geprononceerd pro-Engelsch. Doch voor zoover pro-Engelsch anti-Italiaansch zou kunnen beduiden, behoeft hij niet te rekenen op de stemmen zijner groep.
Paul-Boncour, Minister van Staat, dit wil zeggen van den Volkenbond. Heeft Mussolini in 't Fransche parlement uitgescholden voor ‘César de Carnaval’. Was van 1926 tot 1928 de beschermengel van mevrouw Arlette Stavisky. Zit sinds de onthulling van het schandaal nergens vast in 't zadel en met een brok in zijn maag.
Generaal Maurin, Oorlog. Diende reeds onder Doumergue in deze functie. Sarraut had aanvankelijk Generaal Georges aangezocht, onderchef van den Staf, die, naar verluidt, bondig antwoordde: ‘Zut!’ wat zooveel beteekent als ‘Je zuster!’ Een kwaad voorteeken. Generaal Georges werd zwaar gewond aan de zijde van Koning Alexander, en Sarraut, toenmalig minister van Binnenlandsche Zaken, moest zijn ontslag nemen onder beschuldiging van oogluikende medeplichtigheid met de daders van den Marseillaanschen moord.
Marcel Déat, Luchtvaart. Doctor in de wijsbegeerte. Weet niets van een vliegmachine, maar dan ook niets. Henri de Kérillis, hoofdredacteur van de Echo de Paris, en oorlogsvliegenier, heeft aangeboden om hem den luchtdoop te geven. Hij zal tegelijkertijd wijzen waar de motor is en waar de staart. Men lacht. De nieuweling Déat had recht op een neutraler departement. Hij is begaafd en niet onsympathiek. Een tikje aarzelend. Geboren in 1894, in de politiek sinds 1932 en gedebuteerd als socialist, was hij reeds lid van drie partijen.
Georges Mandel, Posterijen. Als secretaris en manusje-van-alles van Clemenceau was hij de schrik der Rooden. Raadselachtig, hoffmannesk personage. Heeft de reputatie van te luisteren en te loeren aan alle sleutelgaatjes. Acht zich bestemd voor de hoogste waardigheden en de schitterendste toekomst. Weinig bemind, maar een veelbelovende horoscoop.
Marcel Régnier, Financiën. De verantwoordelijke man der decreten. Als een lid der oppositie het wetsvoorstel indient om de decreten op te heffen, tuimelt het Cabinet denzelfden dag. Waarom? Omdat Régnier dit voorstel niet kan aanvaarden en omdat de linksche voorstanders van het ministerie de verfoeide decreten, waartegen zij de felste campagne gevoerd hebben, onmogelijk kunnen verdedigen.
François Piétri, Marine. De onafzetbare strooman der Admiraliteit. Heeft geen invloed op het regeeringslot.
Henri Guernut, Nationale Opvoeding, alias Onderwijs. Een der bezienswaardigste corypheeën van links. In 't begin van den oorlog liet hij zich afkeuren wegens verzwakking zijner geestelijke vermogens. Als president van de Ligue des Droits de l'Homme ageert hij voor alle Thaelmannen en alle koloniale oproerkraaiers. Als voorzitter der parlementaire enquêtecommissie in de Affaire Stavisky bewaarde hij de voornaamste zijner gecompromitteerde collega's voor de oneer eener rechtsvervolging. Welk een programma! Voor technisch Onderwijs flankeerde men hem met een andere nul, een zekeren Jules Julien.
Georges Bonnet, Handel. Onveranderd. Vijf milliard deficit op de balans en invité van Stavisky te Stresa.
L.O. Frossard, Arbeid. Dezelfde. Waande de werkloosheid te beteugelen. De werkloozen vermeerderen echter elke week met gemiddeld vier duizend en overschrijden het niveau der maand waarin hij voor den eersten keer minister werd.
Louis Nicolle, Openbare Gezondheid. Een der machtigste patroons van 't industrieele Noorden. Humaan en vooruitstrevend, doch aartsvijand van alles wat zweemt naar socialisme. Wegens zijn toetreding tot het Cabinet heeft hij reeds hommeles met de gematigd rechtsche partij welke hij vertegenwoordigd sinds 1924. Tot welke goocheltoeren de socialisten ook hun toevlucht nemen, zij moeten de kameraden van het Noorden verzaken om Nicolle te kunnen steunen.
René Besse, Pensioenen. Een zwaar invalide uit den oorlog.
Jacques Stern, Koloniën. Archi-millionnair en een der steunpilaren van de Haute Banque. Nog een pil welke socialisten en communisten niet kunnen verorberen zonder zich te verslikken. Behoort met Nicolle tot ‘de twee honderd families’ welke de linksche vuurvreters gezworen hebben uit te roeien.
Yvon Delbos, Justitie. Een zuiver radicaal, van onberispelijk gedrag. Bijna een unicum. Om een paar stemmen van de Union Socialiste te winnen gaf men hem Maxence Bibié als secretaris-generaal. Beiden riskeeren niets meer. Het Staviskyproccs is afgeloopen.
De Chappedelaine, Koopvaart. Visch noch vleesch. Heeft gezeten in allerlei cabinetten: van Tardieu, Laval, Daladier, etc.
Camille Chautemps, Openbare Werken, met Pierre Mazé, een andere Jong-Turk, als adjudant. Het nooit weerlegde, magistrale requisitoir van Tardieu, dat onafwijsbaar concludeerde tot Chautemps' verstandhouding met diverse ontmaskerde boeven, drukte op de faam van den ex-president der Radicale Partij een signalement als gebrande letters in het vel van een galeiboef. Natuurlijk, de vrienden van Chautemps zijn hem reparatie schuldig. Maar zijn vijanden ontwapenen niet en oordeelen zijn portefeuille een niet te verduwen uitdaging. Zij meesmuilen: Waarom gaf men hem niet Justitie? En zinspelend op de dubbele beteekenis van Travaux Publics (Openbare Werken en Dwangarbeid) smalen zij: ‘Het zijn de gendarmes die hem tot Travaux Publics hadden moeten uitnoodigen!’
Paul Thellier, van Landbouw. Bijgenaamd ‘de groote Roodbol’. Geen maand geleden heeft hij door een interventie, die zijn naam voor den eersten keer in opspraak bracht, Laval zoo niet gered dan toch aanzienlijk tot zijn redding bijgedragen. Evenals Niccole is ‘le Grand Rouquin’ een der eerste députés van 't Noorden die minister worden. Gelijk Nicolle is hij een antipode der socialisten. Zonder hun electorale posities te ondermijnen kunnen de zeer gedisciplineerde onderdanen van Léon Blum onmogelijk voor hem stemmen. Welk een gewetensvraag! Het spreekt vanzelf dat Thellier, versch gekozen in 1934, gehaspel heeft met zijn eigen groep, die hem bij de Kamer-stembus in den steek zal laten. Hij had echter te veel lust in een marokijn om niet toe te happen.
Et voilà! Ik geloof dat wij ze alle 23 gehad hebben. Met hun voor. Met hun tegen. Is dat een homogeen ministerie? Het lijkt meer op een warwinkel. Op het huishouden van Jan Steen. Op een mand vol krabben. Op een uitdragerij. Het zou me ondertusschen geen oogenblik verwonderen als deze gouvernementeele onbestaanbaarheid betrekkelijk duurzaam bleek. Is dit Cabinet-Sarraut niet juist wat Frankrijk noodig heeft? Door den aard zijner bestanddeelen is het gedoemd tot onbeweeglijkheid. Zooals Links Pierre Laval belet heeft om een voet te verzetten, zoo zal Rechts Pierre-Etienne Flandin verhinderen om een vinger te verroeren. Plus ça change plus ça reste la même chose. Links en Rechts trekken aan 't zelfde touw. Voor vandaag hebben zij alleen de uiteinden verruild.
[verschenen: 12 februari 1936]