Optisch bedrog
Parijs, 4 Januari 1936
Vanaf begin december geven de Fransche posterijen wekelijksche demonstraties van de kunst die eenigszins onnauwkeurig televisie genoemd werd, Grieksch-Latijnsche combinatie van hetgeen de Duitschers Fernsehn heten, wat niet veel juister is. Want bij gebrek aan een Hollandsch woord (de laatste groote Van Dale geeft van ‘verzien’ vijf beteekenissen: voorbijzien, betalen, wedden, 't gemunt hebben op iets en verkeerd zien...) bezitten wij voor televisie en Fernsehn den telescoop, den verrekijker en den bril. Bij de zaak waarover het gaat, transmissie van levende beelden op afstand door middel van elektrischen stroom, zou van alle bruikbare koppelingen de benaming radiovisie, radioscoop of telecinema de voorkeur verdienen. Zoolang tenminste de vox populi niet spontaan een eigen woord uitvindt voor een techniek die op stukken na nog niet rijp schijnt voor algemeene verbreiding. Wat de huidige toestellen reproduceeren, doet in ieder geval meer denken aan bijziendheid dan aan verziendheid, daar de toeschouwers bij wijze van spreken er met den neus op moeten liggen om de voorstelling gewaar te worden.
Zooals in Duitschland, waarbij de Franschen ongeveer een jaar ten achter zijn, had de vertooning plaats in een zaaltje van het ministerie, van postkantoren, van stadhuizen, van musea. De toegangskaarten werden gratis verstrekt op schriftelijk verzoek. Deze milddadigheid, die niet tot de gewoonten behoort van den Staat, de nieuwigheid en de reputatie van wonderbaarlijkheid welke ons uit andere landen was overgewaaid, hadden een kolossalen toeloop verwekt. De vraag bleek honderden malen grooter dan het aanbod. Voor elk zaaltje schilderden de candidaten in eindelooze rijen en werden slechts bij groepen van zestig binnengelaten. Dat was een van de redenen waarom ik de eerste uitvoeringen miste. De andere was dat ik een kijk-en-luisterpost trof die een mankement had dat dien dag niet te repareeren viel. Zoo iets kan gebeuren. Doch daarover spreken de kranten niet die reclame maken voor de minister Georges Mandel. Hij gaat door voor zeer ambitieus en wordt beschouwd als een der erfgenamen van Laval hoewel hij bloedverwant is van de Rothschilds. Op Mandels ministerie mag theoretisch niets haperen sinds hij de leiding nam.
Het is menschelijk dat men de plek waar een mirakel zal geschieden niet betreedt zonder een brok in de keel, en ik geloof dat ieder deze etiquette opvolgde, hoeveel mirakelen men ook sinds weinige jaren heeft bijgewoond. Men denkt aan de eerste bioscoop. De eerste auto. Het eerste vliegtuig. De eerste radio. De eerste grammofoon. De eerste sprekende rolprent. De eerste foto die een journalist draadloos verstuurde vanuit zijn automobiel. Met een kinderlijk ongeduld wacht men dat de lampen uitgaan en vol verwachting klopt ons hart.
De séance begint. Uit het donker doemen twee lichtschermen als kleine vensters. Zij hebben een formaat van 18 bij 24 centimeter en fosforiseeren meer dan zij glanzen. Hun schijnsel is gelig, troebel, miezerig, melancholisch als matglas. Men onderscheidt er letters die men slechts met moeite ontcijfert. De stem van een speaker kondigt een vedette aan van cabaret en music-hall die zal zingen. Dat was te verwachten. Wanneer de moderne mensch een middel heeft gevonden om een stem en een gestalte om te toveren in elektriciteit en die elektriciteit weer om te toveren in stem en gestalte, dan is het effect waarvoor zulke magie wordt aangewend een pirouette en een straatdeun. Wat zou ik willen hooren en zien? Werkelijk, ik weet het niet. Maar onwillekeurig herinner ik me de persiflage van een beroemd auteur die betreurde dat de gramofoon niet uitgevonden was toen de woorden weerklonken ‘het worde licht’, bij de trompetten van Jericho, en bij andere merkwaardige gelegenheden. Wat onze ongeëvenaarde toverinstrumenten vertolken is meestal niet veel zaaks.
Door de twee vensters gluurt een kopje met scheiding in het haar en zingt een liedje. Over het mimeerend gelaat, over de leege vlakken van het lichtscherm glijden horizontale, grauwe strepen. Zooals het gladde water rimpelt waarover een zefier wuift. Een deskundige legt me uit dat het parasieten zijn. Er bestaat nog geen knop om die parasieten te supprimeeren. Soms werken ze als lachspiegels van een kermis. Ziedaar een kort-gerokt danseresje welks beenen bij wijlen onmatig aanlengen, terwijl zij de romp indeuken en de schedel bollen als een waterhoofd. Men moet gespannen toeturen en op den voorsten rang zitten want het figuurtje is niet grooter dan een vinger. Zij heeft anderhalve minuut geduurd wanneer de speaker een scène annonceert uit La Femme en Fleur. Het is een nieuw stuk van Denis Amiel, waarin de vrijer van de dochter besluit te trouwen met de moeder omdat hij meer houdt van bloemen in bloei dan in knop. Minuscule dwergjes dialogeeren terwijl het klank-apparaat praat met stemmen van reuzen en reuzinnen. De barokke tegenstelling doet me denken aan een anecdote van Ibsen. Hij vond 't niet prettig zoo klein te zijn en om groot te lijken liet hij zich altijd fotografeeren naast een kinderstoeltje. Op een keer echter vergat hij op het kinderstoeltje zijn hoogen hoed die op de foto de proporties kreeg van een Keulse inmaak-pot. Het contrast dat wij hier waarnemen is nog komieker. Een vlooien-theater waarvan de acteurs zouden brullen als leeuwen. De menschheid gezien vanaf het bovenste platform van de Eiffel-toren, waar de vertooning trouwens wordt uitgezonden. Is het kader van de prent niet vergrootbaar vraag ik mijn deskundige. Voorlopig niet, want bij verwijding van het formaat zouden de toestellen onmiddellijk uitgroeien tot dimensies die hinderlijk worden.
Bereikte men in Duitschland, Engeland, Amerika schitterender en praktischer resultaten dan in Frankrijk? Ik was geen ooggetuige om daarover te oordeelen. Het ware nochtans verwonderlijk wanneer de niveaus aanzienlijk verschilden, want er bestaan geen dringende overwegingen waarom een land voor den prijs van miljoenen een nationaal systeem van radiovisie zou creëeren en pousseeren in plaats van veel goedkoper school te gaan bij meer-gevorderden. Voor één keer immers zijn geen militaire belangen gemoeid bij een uitvinding. Wanneer echter de evolutie-trap van de Fransche televisie mag gelden als algemeene index dan zou men zonder aarzelen uit deze proeven de consequentie moeten trekken dat het uur niet spoedig slaan zal waarop de nieuwe kunst de buitenlucht genoegzaam verdraagt om de couveuses van het laboratorium te verlaten.
Deze twijfelende opinie heeft zich nog in mij versterkt na een bezichtiging van het studio waar vorm en lijn worden omgezet en ontleed in atomen, in moleculen, in electronen en stippels van licht. Het is een vertrek van tamelijke afmetingen, een gemiddeld bioscoop-atelier. Zoeklichten, lantaarns als vuurtorens, groote en kleine lichtbakens gapen langs de wanden, op den vloer, vanaf het plafond, in de hoeken, en aan een luchtbrug. Tezamen ontwikkelen zij een gloed van meer dan honderdduizend kaarsen. Zij veroorzaken tevens een hitte die schommelt tussen 50 en 60 graden Celsius. Een temperatuur waarop men zich brandt. Die alle muziekinstrumenten ontstemt. In deze hel moeten de acteurs zingen, dansen, voordragen. Om die foltering te verzachten wordt een koude luchtstroom ingespoten, een soort van waaiend gordijn gehangen tusschen de schroeiende ovens en het tooneel, maar ondanks die verkoeling zijn de spelers er slechter aan toe dan eertijds een stoker in de Roode Zee. Het licht echter verzengt niet alleen, het verblindt. Het verbleekt en vermoordt de kleuren, de nuances. In dien filter van vuur wordt alles wit op zwart, zwart op wit, of transparant als een zeef. Om op het projectiedoek niet over te komen als een kippen-ei, als een volle maan, moet de acteur zich toetakelen als een carnavals-masker, en willen de lippen bijvoorbeeld zichtbaar blijven dan moeten zij pikzwart geschminkt worden. De rest navenant. De bewegingen zijn uitgemeten binnen een ruimte die met koperen spijkers in den vloer is afgeperkt. Hoeveel kunstenaars zullen in een dergelijk dwangbuis over hun vermogens beschikken? Voor hoelang? Is iemand dikhuidig genoeg om zulke ‘voetlichten’ een kwartier te ondergaan zonder een beroerte te krijgen?
Het zal dus morgen nog niet gebeuren dat een alziende lens door de muren en daken onzer woningen spiedt, dat wij geradioviseerd worden op straat of dat gij in Indië het pandemonium aanschouwt van de Parijsche Beurs. Den bioscoop dreigt tot nu toe niet het minste gevaar van overgeplant te worden naar de huiskamer. Het is waar dat een gelukkige inval elken dag de aspecten van het probleem grondig kan wijzigen. Maar zoolang honderdduizend kaarsen door het raampje van den kijk-post slechts dat nevelige, gedempte schijnsel weerspiegelen van aquarium en zonsverduistering, zal men met eenig recht mogen vragen of de televisie zich bij ongeluk op een weg zou bevinden waar zij dood moet loopen.
[verschenen: 23 januari 1936]