In dienst der orde
Parijs, 27 December 1935
Zoolang onze tijdgenooten zich herinneren en zoover ze in hun eigen verleden kunnen terugblikken, zij hebben altijd geleefd met Paul Bourget. Hij werd geboren te midden der vorige eeuw, en toen hij stierf in den nacht van Kerstmis, had hij den ouderdom waarop gewoon metselwerk alleen reeds door de kleur der jaren monument wordt. Toen zijn eerste boek verscheen, in 1875, was het Trocadéro nog niet gebouwd dat den hedendaagschen toeschouwers een overblijfsel leek van vroegere geslachten en welks stevige muren met sloopershamer en dynamiet worden omvergehaald. Bourget heeft de twee torens van dat ongelukkige Trocadéro zien rijzen als minaretten, in de laatste maanden van zijn bestaan kon hij ze zien neerstuiven als puin. Men zegt dat bedaagde Parijzenaars, die dat gewrocht van baksteen en majolica-tegels vanaf hun prille jeugd verfoeid hebben als een architectonische parodie, den afbraak komen bijwonen als een schouwspel, waar hun opgekropte wrok bevrediging vindt in den uitroep: ‘Eindelijk, daar gaat het ding...’ Van de generatie onder welke Bourget debuteerde had menigeen een taaien hekel aan den schrijver die evenals Balzac zou arbeiden ‘bij het licht van twee flambouwen: godsdienst en monarchie.’ Werd echter een zijner vroegere lezers bejaard genoeg om bij zijn afscheiden een zucht te loozen van ‘Eindelijk zijn we van hem verlost’?
Meer dan een halve eeuw heeft hij regelmatig geproduceerd als een goedgewortelde, saprijke vruchtboom: verzenbundels, twintig volumen novellen, tientallen romans, tooneel-stukken, critische essais, reisbeschrijvingen. Sommige maakten sensatie, als Le Disciple, analyse der moordende giffen welke een filosofisch systeem kan druppelen in het menschelijk gemoed; als L'Etape, beschrijving der maatschappelijke gevaren die kunnen voortvloeien uit een te plotselinge verheffing in rang en stand. Sommige werden klassiek als de Essais de psychologie contemporaine, een volledig inventaris der moderne psyche, als Un divorce, de pathetische en onpartijdige verdediging der christelijke stelling van de onverbreekbaarheid van het huwelijk. Van enkele werd de titel spreekwoordelijk, gelijk Le Démon de Midi, welke zijn naam gaf aan de typische ontredderingen van late liefdes. Alle verkondigden, handhaafden of hervatten een traditioneele, nimmer wisselende, onwrikbare doctrine en wereld-beschouwing, in een land, onder een volk, dat zich van boven tot beneden, van binnen en van buiten trachtte te ontworstelen aan traditie, gebruiken en oorsprong. Levenslang was Bourget een onwankelbare antipode van den tijdgeest. Dat belette hem niet om tot zijn dood een enorm publiek te bestrijken van heidenen en geloovigen. Om tot diep in den avond zijner aardsche omzwerving de fakkeldrager te blijven der Fransche gedachte. Om leerlingen en navolgers te hebben die niet eens bevroeden dat zij van hem afstammen. In het complex der Fransche beschaving is deze nooit verflauwde invloed een der onverklaarbaarste verschijnselen. Want nimmer schreef Bourget aantrekkelijk. Zijn stijl mist coloriet en nerf. Hij is beenderig, stram knobbelig, hortend, gewrongen, conventioneel, ongenuanceerd en zelden bekoorlijk. De onuitputtelijke uitstraling, trefzeker, krachtdadig en duurzaam, dankte Bourget uitsluitend aan zijn intellectueele probiteit. Hij zocht nooit waarden dan die hij houden mocht voor
onvergankelijk.
En terwijl hij, zelf immobiel, een geheele bibliotheek aanlegde van eigen werken, hoe dikwijls heeft hij het décor van menschen en omringende dingen zien verwisselen. Hoeveel stijlen en modes zag hij komen en gaan, bekransen en verdwijnen, in de literatuur, in de poëzie, op het tooneel, in de schilderkunst! Ervarener dan wie ook kon hij de spreuk begrijpen en herhalen van den wijze die zei: ijdelheid der ijdelheden. Als kind van een onderwijzer, verplaatst van de eene school naar de andere, had hij het alphabet leeren spellen te Straatsburg, toen Elzas-Lotharingen nog Fransch was. Straatsburg, waar Goethe zich op de tinnen der Kathedraal had afgericht om niet te duizelen, werd Duitsch. Een seconde op de klok der eeuwen en Straatsburg werd wederom Fransch. De ongehoorde, hemelhooge golfslag van twee volken, som van onberekenbare energieën, was teruggevloeid naar zijn natuurlijk peil, zijn evenwicht, zijn rust. Alles wat aan de Derde Republiek, in deze periode van titanische inademing en uitblazing, stuwing verleende, een stuwing onbedrieglijk en onweerstaanbaar als kosmische krachten, had Bourget gekend in opkomst en ommegang. Bij dozijnen zag hij groote mannen, geschiedenismakers elk in zijn sfeer, hun baan beginnen, aflijnen en voltooien. Bezat ooit een land, het antieke Hellas uitgezonderd, zulk een overdaad en zulk een verscheidenheid van genie als het Frankrijk dezer Derde Republiek, waarvan hij zoo weinig initiatieven kon bijvallen, die hij moest bewonderen zonder ze te kunnen beminnen? Onder zijn oogen schreef ieder zijn bladzijde in het boek der historie, om weg te zweven aan den horizon. Pagina voor pagina had hij doorbladerd van een weergaloos manuscript, de fabelachtige vertelling van de metamorphose eener wereld. Zij ving aan met de opschuddingen van Sedan en de Commune. Zij eindigde onder een Triomfboog. Waar waren ze, al de authentieke grooten die dit onmetelijk traject hadden afgebakend en volbracht? De straten en pleinen van
Parijs droegen hun namen in blauw email, hun standbeelden. Maar van alles wat hun stoffelijken verschijningsvorm gekenmerkt had bleef niets over. Het was verhuisd naar den zolder, bijgezet bij den ouden rommel. Het beste prijkt in een of ander museum.
Zijn aangewezen opdracht scheen om uit dien draaikolk van wisselvalligheden het constante te herkennen, te conserveeren, te belichamen in de fictieve gestalte van een personage. In deze functie was Bourget een symbool geworden, verheven boven fluctuaties van datum en jaartal, als een gecatalogiseerd kunstwerk dat waarde heeft doch geen koers. Aan dezen eenigen overlevende van een heldengeslacht, dat zich onder den dwang der omstandigheden dikwijls had moeten vermommen in karikaturen van hun zelf, dacht men nog slechts als aan een gedenksteen, een soort van heilige eik in welks twijgen de eeuwen ruischten, een mausoleum, waar men bloemen strooide op verjaardagen, waar men droomen gaat als men den tijd heeft. Men wist te goed dat hij onveranderlijk was, familiair gezegd dat hij niet wegliep. Hier of in 't hiernamaals, aan deze of aan gene zijde van het graf, incarneerde hij dezelfde wetten, dezelfde beginselen, dezelfde orde, den zelfden canon. In het Pantheon der onsterfelijken had hij sinds lang een nis naast Balzac. Als in een middeleeuwsch mysteriespel kon men citeeren ‘Dood waar is uw prikkel?’ Hij was zijn eigen reliek geworden terwijl het beste zijner essens heilzaam voortwerkte onder de talloozen aan wie hij de vonken van zijn vuur heeft medegedeeld.
[verschenen: 21 januari 1936]