Een nieuwe ster
Parijs, 12 December [1935]
Ladoumègue, populair onder den naam Julot, heeft Maurice Chevalier opgevolgd en vervangen. Waar? Nog niet in Hollywood. Maar reeds in 't Casino de Paris, wat veel moeilijker is.
Voor 't ‘nummer’ dat hij uitvoert heeft men op 't tooneel een baan ingericht als voor een grooten eekhoorn. Hij rent en danst wat met de lichtvoetige chorus-girls. Als een marmeren beeld afstekend tegen een strakken achterwand geeft hij op een electrischen home-trainer een demonstratie van zijn onvergelijkelijke mechaniek. Als 't niet te ver was zou ik zeggen gaat dat zien; ça vaut le déplacement. Onder zijn mededingers Larva, Purje, Nurmi, Lovelock, Cunningham, Beccali, heeft alleen Ladoumègue een tred die waarlijk verdient als goddelijk geprezen te worden, omdat men een bode der goden, een Mercurius, een Apollo, niet hemelscher en niet aardscher kan beeldhouwen dan met beenen, rhythme en loop als die van Julot. In dit opzicht is hij eenig. Enkel hij kan gerangschikt worden onder de meesterwerken der schepping, forsch, snel, sierlijk, vanzelfsprekend, vrij van iedere schoolschheid en dwang, zoo overgeplant uit een ongerepten paradijsstaat. Het publiek bewondert dat instinctmatig. Het is aangegrepen, gebiologeerd door de volmaakte harmonie dier menschelijke machine. Alle overige tweevoeters, ook de bekoorlijkste, vallen daarbij in 't niet. Dat is weliswaar geen sport meer. Men moet van hersenen ontbloot zijn om in 't Casino den geest te hervinden van het Grieksche stadion. Julot kan dat alleen beweren om een exhibitie goed te praten die In den grond triest is en waarover hij eigenlijk razend zou moeten worden. Dat hij echter in dit milieu van klinkklank en vulgaire sensualiteit nog imponeert als een Olympiër bewijst des te duidelijker hoe superieur hij is, en hoe alles ondersteboven staat, zelfs in de sport.
Wat een geschiedenis; Julot, te grabbel gegooide nationale glorie, nauwelijks 28 jaar oud, in vollen bloei zijner vermogens, is de zoon van een tuinman. Hij harkte de paden en wiedde het onkruid bij een directeur der Société Generale, een der grootste credietinstellingen, die hem onderscheidde en opkweekte als volbloed. Zijn eerste internationale wedloop op de Amsterdamsche Spelen van 1928 verloor hij omdat hij stomverbaasd was door Larva ingehaald te worden en de armen ten hemel hief. Hij was toen pas meerderjarig en het ontbrak hem aan hoofd, moed, moreel en ervaring. Hij hardde zich in den strijd en sloeg stuk voor stuk alle wereld-records, die, zooals men weet, het maximum dichtbij naderen en nog slechts verbeterd kunnen worden met fracties van seconden. Doch een tuinmansjongen is niet rijk, hij had zin om te trouwen, hij was beroemd over den aardbol, het idool der Fransche stadions, en voelde neigingen tot onafhankelijkheid. In deze gemoedstoestand begaat Julot een onvergeefelijke misdaad. Voor een wedloop te Le Havre engageert hij zich tegen een prijs van zes duizend francs. Zes honderd gulden.
Abomination de la désolation! De leider van den Parijschen tak der Fédération Athlétique, een zekere Jacob, onder wiens machtsgebied Julot staat ingeschreven, bedekte zich het aanschijn. Jacob daagt Julot voor zijn vierschaar. Want een athleet, al zou hij een ode van Pindarus waard zijn, is geen athleet wanneer hij zijn kunst niet gratis pro Deo beoefent. Het eeuwige geschil tusschen amateurs en professionals. Overblijfsel uit eeuwen der tournooien, of uit de eeuwen der slaven (het ‘democratische’ Athene had duizenden slaven!) toen de sport, alleen in 't bereik lag van aristocraten. En niet van tuinmansjongens. Maar zijn er tegenwoordig nog amateurs onder de celebriteiten der arena, die allen eerste klas leven in dure hotels, booten en bij hun leveranciers? Ja, zegt Jacob. Neen, antwoordde Julot. Uw heele amateurisme is een schandalige hypocrisie. Lees het boekje van Gaston Perrier. Hij bewijst dat de gelauwerde studenten der Amerikaansche hoogescholen slechts vermomde studenten zijn die door rijke Universiteiten onderhouden worden om sensationeele records te slaan. Hij citeerde nog tientallen andere voorbeelden. Hij vroeg: wat doet 't er toe of iemand professional of amateur is wanneer hij den tijd der 1500 meter verbetert? Hij wist niet dat er minstens een revolutie noodig was om zulk een simpel begrip in te hameren bij officials. De arme Ladoumègue. Hij verergerde zijn zaak met een tweede snoodheid. Men bracht hem aan 't verstand dat de Fédération zijn overtreding door de vingers zou zien wanneer hij verzwijgen wilde geld opgestreken te hebben. Men souffleerde hem een ontkenning. Men had niets liever gehoord en geaccepteerd dan een smoesje. Maar Julot bekende. Hij had het ongelijk en het ongeluk om zuivere koffie te wenschen in een fabriek van cichorei.
Met Franschen die de wet en de profeten verpersoonlijken valt niet te gekscheren en daarop werd Ladoumègue geëxcommunieerd uit de almachtige Fédération Athlétique. Ondanks zijn roem, zijn wereld-records, zijn ongeëvenaardheid. Men verbande hem van alle sportvelden. In 1932, bij de Spelen van Los Angeles, werd de eenige Franschman die een eclatante overwinning had kunnen behalen buitengesloten. De weergalooze Julot was doodverklaard in het democratische, republikeinsche Frankrijk omdat zijn vader een tuinman was zonder fortuin, omdat hij op den koop toe niet het hooge lot getrokken had uit de Staatsloterij. De schriftgeleerden en farizeeërs. De gepleisterde graven. En sindsdien begint er geen wedstrijd meer in Frankrijk (waar men de burgers bepaald in 't harnas schijnt te willen jagen tegen de geconstitueerde lichamen) of het publiek schreeuwt een kwartier lang om Ladoumègue. De heer Jacob laat ze schreeuwen, sinds vier jaren, en de autoriteiten die orde konden scheppen in het jacobijnsche brein laten den despoot der gesubsidieerde Fédération zijn gang gaan. Toen kwam deze zomer het Sedan der Fransche sport. Over de gansche linie en in 't hartje van Parijs werd de Fédération geslagen door Duitschland. Woedender dan ooit schreeuwden de stadions om Ladoumègue na deze smadelijke nederlaag. Een krant organiseerde een grandioze manifestatie. Julot zou loopen van den Arc de Triomphe naar de Place de la Concorde, heen en terug. Hij liep tusschen drommen van fietsen en auto's, temidden van een juichende menigte die geschat werd op drie honderd duizend koppen. Met zulk een orkaan, achter zich van vox populi maakte een minister zich sterk om Julot te rekwalificeeren. Om hem tenminste te benoemen tot Instructeur van een der afdeelingen welke Jacob ringeloort. Om de nationale glorie een ordentelijk inkomen te waarborgen. De minister dreigde zelfs zijn subsidie in te trekken als de
Fédération niet inbond. Maar de onverbiddelijke Jacob triomfeerde over de vox populi, den minister en Julot.
En daarom acteert Ladoumègue op de planken van een Music-Hall zijn intermezzo in de dagelijksche vertooning van een Venus-berg. Is het niet kras? Té kras? Inderdaad, als de Franschen nog niet gemerkt hadden hoe slecht de dingen en de menschen bij hen op hun plaats staan, kunnen zij het ten overvloede leeren uit de geschiedenis van Julot.
[verschenen: 2 januari 1936]