Naklanken
Parijs, 8 December [1935]
De Prix-Goncourt, hoewel hij slechts vijf honderd gulden bedraagt, is in de letterkunde onzer planeet de eenige die kan concurreeren met den Nobelprijs welke den laureaat een fortuintje bezorgt. Het boek dat hem krijgt, maakt een reis rondom de wereld. De boeken die ernstig in aanmerking kwamen en hem op het kantje missen varen in het zog van den bekroonde. Die prijswaardige maar afgeketste werken zijn meestal romans welke geëlimineerd worden omdat de tien litteratoren die de onderscheiding toekennen, bezwaar voelen de verbreiding te bevorderen van gezichtspunten waartegen zij wegens een of andere reden wantrouwen koesteren. Gewoonlijk heeft deze censuur, ook al is zij motiveerbaar, een omgekeerde uitwerking op het publiek. De winnaar heeft den prijs, maar de afgescheepte het succes.
Het boek dat dit jaar na het bekroonde het hoogste aantal stemmen behaalde is ‘Invasion 14’ van Maxence van der Meersch. Een echt Vlaamsche naam die in 't heterogene Frankrijk nog altijd een tikje onwennig klinkt naast de Duitsche, Corsicaansche, Catalaansche, Bretonsche en Fransche namen. Een naam uit het nijvere, dicht-bevolkte Noorden dat de helft van het nationale budget opbrengt, waarop de rest van Frankrijk om zoo te zeggen teert, maar dat zich van de cultureele stroomingen steeds een beetje afzijdig hield en in de binnenlandsche politiek op verre na niet den rang inneemt waarop zijn bewoners aanspraak mogen maken en die zij sinds lang zouden opgeëischt hebben als hun tong even welbesneden, hun temperament even opdringerig was als het spreek-orgaan en de inborst der Zuiderlingen. Het zou van een spontane ontwikkeling getuigen wanneer het opduiken eener toongevende en expansieve figuur als Maxence van der Meersch tot de eerste symptomen behoorde eener verandering welke aan de achteruitzetting van ‘het Noorden’ een einde stelt. Er waren tot dusverre Fransch-schrijvende Vlamingen van den eersten rang (Van Lerberghe, Verhaeren, Maeterlinck) in 't buitenland. Er was geen enkel Fransch-schrijvend Vlaming van beteekenis in het Fransche binnenland. Met de intrede en de inburgering van een eminent, exemplair type zou de assimilatie van Fransch Vlaanderen in het Fransche complex voltooid zijn. Assimilatie zonder absorptie. Dat Van der Meersch niet een gefranciseerd pseudoniem koos, is stellig geen toeval maar een teeken. De aansluiting geschiedt zonder zelfverloochening.
De schrijver van ‘Invasion 14’ is in 1907 geboren te Roubaix als zoon van een industrieel. Hij was dus zeven jaar toen de Duitschers het Noorden van Frankrijk binnenvielen. Hij was elf toen zij wegtrokken. De jaren waarin de oogen opengaan, op de grens van Wonderland en werkelijkheid, de jaren waarin het gemoed zijn bijklanken weeft en strengelt rondom den grond-toon der ziel, bracht hij door in een dagelijksch decor van verschrikkingen, jammeren, rouw en allerlei ontreddering.
De vier jaren waarin het hart der menschen beproefd werd in de smeltkroes, de onverbiddelijke smeltkroes waaraan niemand ontsnapte, vriend noch vijand. Sommigen bleken onmiddellijk van het zuiverste goud. Enkelen zijn langzaam gelouterd. Anderen werden geleidelijk getransformeerd van dubieuze mengsels in het edelste metaal. De meesten bestonden uit schuim, slakken, vuilnis en afval, zoowel bij vriend als bij vijand. Doch voor allen duurde de ijselijke proef meer dan vijftien honderd dagen en nachten. Dagen en nachten waarin het kanon geen minuut ophield te grommen. Waarin ontelbare splinternieuwe Feldgrauen naar het vuur marcheerden om uitgemergeld, gehavend, beslijkt, vol ongedierte en gedecimeerd terug te keeren. Waarin uitgehongerde leden van hetzelfde gezin elkaar hun portie eten afkaapten en ieder het rantsoen verborg waarvan men juist kon leven. Waarin de Fransche kerkklokken moesten beieren voor Duitsche zegepralen. Vijftien honderd dagen in lompen, zonder kleeren, zonder melk, zonder zeep, zonder geneesmiddelen, zonder verwarming, zonder licht, zonder een aasje vrijheid, en met tien kilogram steenkolen per maand in 1917 terwijl het twintig graden vroor. Waarin jongens en meisjes, mannen en vrouwen als beesten in goederenwagens gepakt werden om weggevoerd te worden als slaven. Dagen van toorn, van heldenmoed, van lafheid, van wreedheid, van mededoogen, van tranen en handenwringen over ondraaglijke, eentonige wederwaardigheden waarin men gevangen zit als in een kooi. In deze atmosfeer, in deze omgeving, onder zulke kwellingen, temidden van zooveel leed, ontwaakten in den kleinen Van der Meersch het bewustzijn, het onderscheid, het geweten. Zooals alle andere kinderen keek hij rond, luisterde, ondervroeg en dacht na. Onder zijn schedel, in de weeke hersenstof griften de vreugdelooze, pijnvolle indrukken zich als op een onverslijtbare gramofoon-plaat. Zij werden zijn herinnering, de kleur van zijn denken, de achtergrond van het leven, het accoord waarop alle
verdere melodieën welke nog mogelijk waren, zouden pogen te zingen.
Vroeg of laat moest beschreven worden wat de honderd duizenden inwoners van het bezette gebied - systematisch gedegradeerd, gedemoraliseerd, verlaagd, ontzenuwd door den veroveraar - verduurd hadden, hoe zij reageerden en welke sporen deze periode van duisternissen had achtergelaten op het klavier der menschelijke ervaringen. Wat niet geboekstaafd wordt bestaat niet, heeft nauwelijks bestaan, en vliegt voorbij zonder nut, zonder rekenschap. Bij de Egyptenaren en in de middeleeuwen was het God in eigen persoon die boek hield: Liber scriptus proferetur. Een boek zal opengeslagen worden waarin alles vervat is. Men kan vergeven. Men mag niet vergeten. Het zou onpractisch en denkende wezens onwaardig zijn als deze ongehoorde som van lijden op de balans van 1914 verzwegen was gebleven, want buiten de waarheid is er geen weg langs welken men een stap vooruit kan doen. Overal worden wij gevolgd door onze daden en het baat niets ze te willen verdonkeremanen. Zoo beschamend ‘Invasion 14’ naklinkt uit het verleden, het is beter die stemmen niet te smoren, beter om haar trillingen toegang te verleenen en uit te putten dan ze immer onverzwakt te laten botsen tegen een blindeering van zwijgen en heimelijkheid.
Het boek van Maxence van der Meersch overigens zal de Franschen evenmin verheugen, even erg verootmoedigen als de Duitschers. Er is van alles noodig om een volk te maken, goede en kwade elementen. Voor de waardeering eener natie, voor de aanspraken welke zij kan laten gelden op een rang, telt per slot alleen haar quintessens, haar extract, de kwaliteit der uitnemendsten. Men vindt laag en hoog bij de Duitschers, edel en gemeen bij de Franschen. De schrijver spreekt geen eind-oordeel uit. Hij insinueert het zelfs niet. Met een volstrekte onpartijdigheid verdeelt hij wit en zwart over inboorlingen en invallers. Er waren onmenschen en gespuis bij de eenen, barbaren en canaille bij de anderen. Van weerskanten waren er helden en heldinnen, van nature, tegen wil en dank, of uit eigen verkiezing. Ik weet zelfs niet, als men de 67 hoofdpersonen van dezen roman ging wegen op de balans van innerlijk allooi of de schaal niet lichtelijk zou overslaan ten voordeele der Duitschers. Het is waar dat de Franschman altijd kan antwoorden: hebben wij ze uitgenoodigd? hebben wij ze geroepen om ons lichaam en geest te komen toetsen en verkrachten aan de hardvochtigste ontbering, aan de bitterste verleiding? Maar noch Franschen, noch Duitschers zullen het boek lezen zonder een diepe wroeging en zonder dat de lippen prevelen: hoe was 't mogelijk?
Als litterair verschijnsel behoort ‘Invasion 14’ meer tot het genre fresco dan tot den roman. Qua compositie kan het vergeleken worden met stukken als de processie van Derkinderen b.v. die in het Stedelijk Museum te Amsterdam hangt, of met een wand van gebrandschilderde ruiten. Theoretisch is er een eenheid en centraal-punt doch men kan het ensemble slechts benaderen door de menigte der gestalten op den voet te volgen. Dit belet geenszins om elke figuur stuk voor stuk te bewonderen in het fragment der voorstelling dat zij realistisch meeleeft. Maar eigenlijke handeling is er niet, hoe moeilijk dat gebrek ook rijmt bij een auteur die een catastrofe beschrijft. Hij beeldde wemeling maar geen rhythme, beweging maar geen gang, massa maar geen volheid. Men moet zich echter op een onverstoorbaar doctrinair standpunt plaatsen om dit teveel te verwijten als een tekort. Er bestaat geen academie in Frankrijk om zulken engen maatstaf aan te leggen voor een auteur die vijf romans uitgaf alvorens te besluiten tot dit aangrijpend relaas. Doch een academie, zelfs een Académie de Goncourt, is altijd juist te representatief en te officieel om een verhaal van dezen inhoud te homologeeren met een meerderheid.
[verschenen: 31 december 1935]