Het is nooit te laat
Parijs, 18 November 1935
Gisteren nog ontving Laval de delegaties van drie millioen oud-combattanten die kwamen protesteeren tegen de anti-Italiaansche sancties en vandaag doen wij op bevel van den Volkenbond met deze sancties den sprong in 't duister en in 't onbekende. Tot het laatste moment hebben de Franschen gehoopt op een nieuw feit dat hen zou ontheffen van een plicht welken zij vervullen met den grootsten weerzin; op een mirakel dat hen zou vrijstellen van een taak welke een belangrijk deel der natie niet principieel en niet incidenteel kan aanvaarden.
Die Franschen, met wie men in 't verloop der geschiedenis rekening zal moeten houden, redeneeren als volgt:
Er is een precedent. Het decreet dat Napoleon op 21 November 1806, kort na Jena, uitvaardigde te Berlijn, waarmee hij het Blocus afkondigde over het Vereenigd Koninkrijk en allen handel met Engeland verbood. Kort daarna riep hij de lichting op van 1807 en zei waarom: ‘Ik heb niet bijzonder veel manschappen verloren. Maar het uit te voeren plan is het veelomvattendste dat ik ooit ontworpen heb en ik moet in staat zijn om aan alle evenementen het hoofd te bieden.’ De geheele wereld kent die evenementen en heeft er slechte herinneringen aan. Zij heeten Eylau, Friedland, Grande Armée, Moskowa, Beresina, Volkerenslag, Waterloo. Om het Blocus toe te passen was Napoleon gedwongen de grenzen zijner heerschappij tot in 't oneindige uit te breiden. Als de Volkenbond even streng is als Napoleon, zal de Volkenbond machtiger zijn? En de consequenties? Verschillende naties nemen aan de sancties geen deel. Verschillende naties zullen smokkelen. Als Genève streng is zal het trachten dit te beletten en de overtreders te straffen. Als Genève niet streng is, waarvoor dan al dat lawaai en al die strubbelingen?
Er bestaat een tweede precedent: het Blocus van Duitschland tijdens den wereldoorlog. Het K.K.-brood. De kool-soep. De ondervoeding. De afgrijselijke toeneming der tuberculose, tot in Noord-Frankrijk. Het ontstellende sterftecijfer van zuigelingen en onvolwassenen. Toen de geesten gekalmeerd waren in 1919 begon men zich te schamen over die uithongering van vrouwen en kinderen. Tot een jaar geleden keek men met een huivering van afschuw terug op die periode van menschonwaardigen dwang en barbaarsche hardvochtigheid. Gaan wij uit naam van een ideaal terugvallen in hetzelfde vergrijp? Op last van den Volkenbond mag geen voedsel geëxporteerd meer worden naar Italië. Maar wat men wèl naar Italië mag exporteeren is katoen, steenkolen, petroleum, koper. Juist de artikelen welke onmisbaar zijn voor den oorlog. Als de Russische afgevaardigde aan Eden niet een kleine poets had willen bakken zou ook de export van rubber geoorloofd zijn gebleven. Nog een grondstof, onontbeerlijk op de slagvelden, nuttiger voor de krijgsvoering dan in de keuken, die men zou hebben vrijgelaten als Moskou gepermitteerd had. Men wil de Italianen dus niet bepaald verhinderen om te vechten, om te kanonneeren, om te bombardeeren. Maar men wil hun met alle geweld beletten om te eten. Voor de mannen, voor de soldaten ware die opvatting desnoods te billijken. Een leege maag is tot zekere hoogte hun verdiende loon, in Afrika en op hun schiereiland. Doch de vrouwen en de kinderen? De vrouwen nog zijn misschien niet heelemaal onschuldig. Maar de millioenen kinderen? Wat hebben ze misdaan? Moeten wij over een poosje de foto's terugzien van uitgemergelde, havelooze, rachitische, teringachtige, ten doode opgeschreven wezentjes, welke het Blocus achterliet in Duitschland en Oostenrijk? Alle sentimentaliteit echter op een stokje. Ware het niet honderdmaal lo[gischer] en humaner geweest om eerst de Italianen te verhinderen te vechten (door prohibitie van katoen, koper, steenkolen,
petroleum) en daarna, als dat niet hielp, hun beletten te eten?
Laten wij ondertusschen aannemen dat de sancties lukken. Ondanks zijn voorraden, ondanks vasten en ontbering ligt Italië op de knieën. Over zes maanden, over een jaar, over twee jaren, wij weten er niets van. Duitschland, een groote eter, heeft vier jaren volgehouden. De Italiaan, sober, matig, gewend aan armoe, begunstigd door de zon, spartelt wellicht nog langer tegen. En wat zullen wij verhoed hebben? Niets. Italië, dat genade vraagt in Genève, is niet verslagen in Afrika. Niettegenstaande alle uitvoerverboden zal de Italiaansche soldaat immer beter bewapend zijn dan de soldaten van den Negus. Gesteld echter dat Badoglio de nederlaag lijdt. Vraag niet wat wij bevorderd zullen hebben met die nederlaag, welke planetaire omkeeringen, welke ineenstortingen, omverwerpingen, troebelen en agitatie uit een Italiaansch débâcle kunnen voortvloeien. Dat is het geheim van goden en andere lotsbeschikkers. Wij veronderstellen i eenvoudig dat het expeditie-leger na zijn nederlaag de boot neemt naar Napels. Hoevelen zullen ontbreken op het appèl? In welke ellende zullen zij hun vaderland hervinden? Hoevelen van Hayle Selassie's onderdanen zullen gesneuveld zijn? Hoevelen bezweken van honger en dorst? Het dilemma is steigend en beklemmend. Maar mèt sancties of zonder sancties; wij zullen een moordenden, een vernietigenden oorlog hebben bijgewoond. Laten wij redelijk zijn en practisch: Als sancties den oorlog niet kunnen verhinderen, zelfs niet kunnen verzachten - en slechts zullen verergeren - waarvoor dan sancties? Waarvoor dan sancties terwijl de zaken reeds zoo slecht gaan? Waarvoor noodelooze complicaties?
Want hoe men 't ook draait of keert, de boycot van Italië op een moment dat de crisis een beetje begon te luwen, dat het einde van den tunnel in 't zicht kwam, is een spaak in 't wiel, een misgreep en een schadepost die men werkelijk niet met de haren erbij hoefde te sleepen. Merk wel overigens dat wij Franschen er lang niet 't slechtst aan toe zijn en dat wij veel minder tegen de sancties sputteren uit angst voor onze eigen nering dan uit bezorgdheid voor het algemeene bestwil. Zeker, het zit ons danig dwars dat metalen die wij overvloedig exporteeren (en die Engeland toevallig niet exporteert) als ijzererts, oud-ijzer, aluminium, mangaan, chroom, nikkel, enz. op een verbodslijst staan waar het koper ontbreekt. Dergelijke dubbelzinnigheden zijn in de hoogste mate betreurenswaardig bij een rechtsgeding dat onder de edelste voorwendsels wordt aangegaan.
Ze zijn niet bemoedigend. De chemische producten, dat is voor ons een andere strop. Zullen wij dezen klant ooit terugkrijgen? Waarschijnlijk niet. Daar staat echter tegenover dat onze boeren, die nog altijd de helft der bevolking vormen, bij de sancties zullen winnen. In ruil voor onze industrieele producten kochten wij van Italië een menigte landbouw-voortbrengselen die wij niet noodig hadden omdat wij ze zelf kunnen leveren, daar zij groeien op eigen bodem of in onze koloniën: rijst, gezouten en gerookt vleesch, wijn, vruchten, kaas, hennep, delicatessen en spekslagerij. De sancties ontlasten dus een markt, waar niemand over deze zijdelingsche verlichting denkt te rouwen. Maar hoe lang zal dat duren? Vroeg of laat moeten wij de oude betrekkingen hervatten. Welke capaciteiten zullen Italië overblijven als afnemer en betaler wanneer het blocus lukt? Vergeet niet dat wij bezig zijn een volk van één-en-veertig millioen zielen met man en macht te verarmen. Hoe dikwijls hebben economisten na den wereldoorlog aangetoond dat verarming besmettelijk is voor iedereen? Dat de nooddruft zich als een olievlek voortplant? En wat zullen wij vermeden hebben met die tactiek? De mitrailleuses ratelen niet minder hard in de woestijn en in de bergen, op den beganen grond en in de lucht.
Wij hebben het voorspeld, men heeft niet naar ons willen luisteren. Wij hebben gepoogd de sancties te verijdelen, te remmen, men heeft het ons verweten. Zegt het u niets dat Litvinoff een der vinnigste voorstanders was van blocus en boycot. Men behoeft zijn beweegredenen nochtans niet te zoeken als een naald in een hooischelf. Hoe troebeler water hoe beter visschen. Zijn wij met blindheid geslagen om zoo in de Moscovietische vallen te loopen? Vijftig leden van den Volkenbond hebben met artikel 16 gezwaaid van het Pact. Waarom heeft géén der vijftig gedacht aan Artikel 11? Dit Artikel Elf luidt: ‘elk lid van den Volkenbond heeft het recht om, à titre amical, de aandacht der Vergadering of van den Raad te vestigen op iedere omstandigheid die in staat is de internationale relaties te beïnvloeden en die tengevolge daarvan dreigt den vrede of de goede verstandhouding der naties te verstoren waarvan de vrede afhangt.’ Vanaf het eerste Italiaansche troepentransport kon dit Artikel Elf worden ingeroepen. Waarom hebben alle leden van den Volkenbond, zelfs de ijverigsten, het zes maanden verwaarloosd en genegeerd? Konden wij, Franschen, het doen op wie Mussolini geen jaartje terug nog zoodanig gebeten was? Beter ten halve gekeerd dan ten heele gedwaald. Het is nooit te laat om een fout te herstellen. Wie der vijftig bezit moed en onafhankelijkheid genoeg om te Genève Artikel Elf in te roepen, nu wegens de sancties de omstandigheden zich opstapelen die dreigen ‘den vrede of de goede verstandhouding der naties te verstoren waarvan de vrede afhangt’.
Zoo redeneert minstens de helft der Fransche natie. Óf zij gelijk heeft wijze de toekomst uit. Ik heb een redeneering, die wellicht eenmaal een aanklacht zal worden, slechts te teekenen als overeenkomstig het oorspronkelijke, als voor afschrift conform.
[verschenen: 11 december 1935]