De magere koeien
Parijs, 10 November 1935
Volgens de jongste berekeningen en gissingen der deskundigen is de waarde van het geld dat de Fransche natie achterbaks houdt - thesauriseert zeggen de technici - geklommen tot veertig milliard. Hieronder bevindt zich betrekkelijk weinig goud, daar men millionnair moet zijn, of nagenoeg, om specie in te slaan. De massa dezer gehamsterde munt schijnt samengesteld te zijn uit flesschen gevuld met tien-stuiverstukjes en uit pakketten biljetten van honderd en duizend francs. De pasmunt, de stukken van een, twee, vijf, tien, twintig francs in brons, nikkel of simili-zilver, de biljetten van vijftig en vijf-honderd francs vallen minder in de termen om opgepot te worden. Ze wegen te zwaar, nemen te veel plaats in en blijven bestemd voor de loopende uitgaven. Er zijn drie klassen van spaarders (de arme, de kleine man en de middenstander) die wat zij kunnen schrapen becijferen naar hun eigen standaard. Ieders overvloed en weelde begint bij het muntteeken dat dicht genoeg in zijn bereik ligt om er beslag op te leggen en het te isoleeren. De werkloozen en de hulpbehoeftigen maken op dezen regel geen uitzondering. De hemel was hun goedgunstig die aan den hals eener literflesch en aan een ‘pièce de dix ronds’ op een millimeter na dezelfde middellijn gaf. Wanneer het recipient vol is, vertegenwoordigt het twaalf biljetten van honderd. Zou er één armlastige zijn in Frankrijk, behalve onder de onbehuisden, zou er één werkmansgezin zijn, zelfs als de vader drinkt, waar de groene flesch ontbreekt die dient als offerblok? Wie ze kon tellen, zou verstomd staan.
Veertig milliard in baar geld is een fantastische som. Aangenomen dat de experts lichtelijk overdrijven, veertig milliard min twee of min vijf blijft een ongehoord bedrag, een som om van te duizelen. Zij vertegenwoordigt bijna de helft der geheele munt-circulatie van Frankrijk. Wat zou men niet kunnen doen met veertig duizend millioen in een land dat geen veertig duizend groote en kleine gemeenten telt? Verbeeld u dat al die nuttelooze dubbeltjes gingen rollen. Een millioen per gemeente. Verbeeld u dat zij omgezet kunnen worden in arbeid tegen vijf francs per uur. Acht duizend millioen werkuren. Een half millioen werkloozen zouden er acht jaren voor werken met een achturigen werkdag en een redelijk salaris. Meer tijd en meer handen zijn niet noodig om een land te herscheppen in een heilstaat.
Statistici hebben voorgetooverd wat men had kunnen uitrichten met de 6500 milliard francs welke de wereldoorlog gekost heeft. Men had aan elke familie der Vereenigde Staten, van Canada, van Groot Brittannië, van Frankrijk, van België, van Duitschland en van Rusland een huis ten geschenke kunnen geven van 62.000 francs, een mobilier van 30.000 francs, een terrein van twee hectaren; van het overschot had men elke agglomeratie van twintig duizend families kunnen begiftigen met een hospitaal, een universiteit, met verscheidene scholen, met een fonds voor de emolumenten van dokters, verplegers, hoogleeraren en onderwijzers. Doch die 6500 milliard zijn verdwenen. Voor een deel bestaan zij hoogstens nog hier en daar als schuld, als nachtmerrie, als vloek tot in het vierde geslacht. De veertig milliard bijeengegaard Fransch kapitaal echter bestaan. Het is geen belegd geld. Het zijn geen effecten. Het zijn geen spaarbankboekjes, geen depositos. Neen, het is klinkende munt, ritselende munt. De een draagt ze om zijn hals. De ander begraaft ze in den grond. Een derde verbergt ze in het kippenhok. Een vierde tusschen de dakpannen, onder een matras, in een spiegel tusschen hout en glas, achter een lambriseering, in een kelder onder een oud vat. Men zou ze kunnen opstapelen, ze betasten, erin graaien met volle handen, ze kunnen zien, met eigen oogen zien. Ga na wat men er mee zou kunnen bouwen, stichten, aanleggen, graven, dempen, ontginnen, verruimen, verbeteren. Die bezitters van veertig milliard derven jaarlijks twee milliard aan interest. Niet zonder wroeging, niet zonder de grimmigheid, van vrekken. Maar liever dan hun kapitaal te wagen missen zij de opbrengst, vastbesloten om haar te compenseeren door een nieuwe ontbering, door geperfectionneerde schraperigheden. En wat zou niet reeds ondernomen kunnen worden met de jaarlijks verloren twee milliard? Ze zijn het halve of heele budget eener kleine mogendheid.
Zoo reilt Frankrijk dat men pleegt te vergelijken met een coquette, kurige, verwende vrouw en dat in zoovele opzichten aardt naar den stuggen, bonkigen boer der spreekwoorden. Of de koning kwistig leefde of zuinig, de onderdaan heeft altijd gespaard en zestig jaren republiek konden dien karaktertrek niet verbasteren. De natuurlijke eigenschap is veeleer aangedikt en uitgegroeid onder het zoogenaamd democratisch bewind. Lach met zijn thesaurisatie. Hekel haar. Breng hem zijn domheid aan het verstand. Vergeefsche moeite. Er valt niets met hem te beginnen. Hij kent haar, zijn domheid. Hij ondervond haar aan den lijve, in zijn portemonnaie. Hij weet dat twee halfronden bij hem in 't krijt staan. Van de Zuid-Amerikaansche republiekjes tot aan Japan. De gansche planisfeer. Hij is bestolen vanaf Panama. Hij heeft nog Russische fondsen in de linnenkast. Hij herinnert zich Thérèse Humbert, Rochette, Marthe Hanau, Oustric, Stavisky, de Beurs van 1929, de ontelbare schavuiten, bankroetiers, zwendelaars aan wie hij cijns betaalde, die hem vilden onder het oog der autoriteiten, en die hem soms geplunderd hebben, terwijl de autoriteiten een handje meehielpen. Zijn verliezen, vanaf Panama, worden geschat op vijf honderd milliard. Waar zijn ze? Naar de maan. Naar een maan, waarheen men nimmer zal reizen in een kanonskogel. Hij mag er naar fluiten. Geen cent zal hij er ooit van terugzien. Het geld dat hij stort aan een loket, heeft de eigenaardigheid van te vervluchtigen als rook. Financieele rampen zijn de eenige waarvoor het gouvernement geen schadevergoeding uitkeert. Wat werd er van Stavisky's millioenen? Heeft men ook maar één seconde getracht om den buit op de dieven te verhalen? En de serie is nog niet uit. Er gaat geen week voorbij zonder oplichters en honderd millioen die met de noorderzon vertrekken. De zakkenrollers toonen niet de minste neiging om een zoo voordeelig en gemakkelijk ambacht te laten varen. Zes maanden hechtenis. Op zijn
ergst drie jaar. Is het niet beter om veertig milliard in biljetten en in flesschen te hebben dan al die wind, praatjes over bescherming der beleggers en andere koude drukte?
Verwonder u dan over alles wat stil ligt en wegkwijnt. Ik weet niet of de bezuinigingsdecreten gebaat hebben, ik weet niet of zij zullen baten, maar het geld komt niet los. Integendeel. Het kruipt dieper weg. Te veel vingers die gebrand werden, jeuken nog. Een klimaat van tolerantie tegenover beurzensnijders kweekte een ras dat een duit in tweeën bijt. Wat een gewoonte was werd een hebbelijkheid, de hebbelijkheid een manie, de manie een ziekte. De gewilligste inteekenaar van den aardbol, het grootste uilskuiken, de klassieke ‘gogo’ vervalt in hypochondrie, wantrouwt alles en iedereen, maakt van elke mug een olifant, wordt bang als een wezel, ziet overal spoken, snuift overal bluf, bedrog, gauwdieverij. Maar in zulke waters vangt men zulke visschen. Hoeveel financiers zouden aan galgen moeten bengelen, hoeveel zouden met levenslang tuchthuis of bagno gezouten moeten worden om den stakenden inschrijver het geloof te hergeven in een prospectus? Er werd te veel wind gezaaid om geen tocht te voelen.
Het zonderlingst is - vooral na de decreten - dat men in deze stuursche atmosfeer meer dan ooit spreekt over devaluatie. Wordt dit praatje uitgestrooid om de hamsteraars aan 't schrikken te maken, om hun geld vlottend te krijgen? Het is niet onmogelijk. Een kunstmatige paniek is misschien het laatste middel, de ultima ratio van een minister wiens bons geen sterveling koopt. Als de Staat immers met één geamputeerde munt zooveel milliarden wint, (omdat hij voor 't zelfde goud zooveel meer biljetten kan drukken) de schat der potters daarentegen zou slinken in gelijke proporties. Zullen zij zwichten voor dit satanische dreigement? Zullen zij in de bus blazen en dokken? Ik twijfel eraan. Tot het nippertje zullen zij meenen dat een gouvernement welks onderhoorigen veertig milliard hebben bijeengeschraapt niet kan devalueeren. Wanneer de gansche natie pot, wordt die uitweg inderdaad onbegaanbaar. Ten eerste wegens de algemeenheid en der omvang der ruïne. Maar meer nog omdat het eenige symbool dat zin en waarde had, de eenige signatuur welke vertrouwen schonk, voor de onderdanen zou vervliegen in damp, omdat het laatste houvast waarop zij steunden hun ontvallen zou.
[verschenen: 3 december 1935]