Het einde der volmachten
Parijs, 1 November [1935]
Met den laatsten dag van October verstreek de kwasi-dictatoriale periode waarin een failleerend parlement zijn bevoegdheid om wetten uit te vaardigen had overgedragen aan de regeering van Pierre Laval. Bij het scheiden van de markt werd een sleep van nieuwe edicten gekoppeld aan de konvooien van 7 decreten, welke vertrokken sedert Juli. Zij zijn zoo menigvuldig dat de tellers in de war raken. Het eene blad kondigt er 317 aan, het andere 339. In de staatscourant beslaat hun tekst driehonderd vijftig klein-bedrukte pagina's en dit boekdeel, te koop voor zes centen, is niet alleen een supplementair vrachtje voor de postboden die het moeten rondbezorgen. Ieder wordt geacht de wet te kennen. De citoyen zet zich aan de studie, hij blokt, hij zwoegt op een materie die even gecompliceerd blijkt als overvloedig. Geen rechtscode is er waaraan de decreten niet tornen. Geen gewoonte waaraan ze niet peuteren. Geen tak der nationale bedrijvigheid welke zij met rust lieten. In een massa gevallen geldt de wet niet meer van gisteren. En heeft Frankrijk niet zoo iets als honderdvijftigduizend wetten? Zeshonderd decreten van Laval, alles samengerekend, morrelen aan dit babelsche labyrinth. De advocaten zullen niet met leege handen zitten.
Om de waarheid te zeggen staan wij perplex tegenover deze lawine van een rijstebrijberg. Wij kunnen ze niet meer overzien, niet meer schatten, en nog minder meten. Om bij benadering haar directe, zijdelingsche, verre gevolgen te ramen, op zicht en op korten of langen termijn, zou de citoyen en de journalist die de opinies belichaamt, een specialist moeten zijn in twintigtallen vakken, even muggezifterig doorkneed als de twintigtallen bureaucraten die de edicten redigeerden. Dat analytisch critisch wonderdier bestaat niet. Hij kan misschien gefokt worden per decreet, maar wat zou de autoriteit zijn van dien super-visor wanneer de regeering zelf hem gefabriceerd heeft? Wij zijn dus aan het toeval overgeleverd, aan onze gezindheid, aan ons humeur. Wat te doen als men door de boomen het bosch niet ziet? Kruis of munt. Wie Laval niet mogen lijden betreuren met een grapje dat hij vijf minuten voor middernacht niet van zijn tanende volmacht geprofiteerd heeft om een laatste decreet af te kondigen: het decreet dat alle voorgaande decreten annuleert. Dat is een opvatting. Zij wordt gedeeld door meer dan de helft van de Fransche natie en wat kan men in 't oneindige deelen zonder dat ieders part mindert? Een meening. Maar wie of wat garandeert haar juistheid? Hebben de afkammers der decreten een programma om de verfoeide en dubieuze maatregelen te vervangen? Het lijkt er niet op. Sinds weken is het in de maak en verder dan ooit van zijn voltooiing. De hekelaars zelf gaven toe dat er iets gedaan moest worden. Men kwam niet vooruit met te zwammen in de ruimte. Alles stagneerde in het parlementaire gekibbel en geleuter. De orde, het geld, de welvaart poetsten de plaat. Hoeveel tijd zou het parlement noodig gehad hebben om zeshonderd ingrijpende en dringende wetten uit te vaardigen? Tien jaren of een halve eeuw? Welnu, Laval smeedde ze in vier maanden. Dat is een titel.
Wanneer nu deze bescheiden titel door de systematische bestrijders nog aan Laval betwist wordt, of omgekeerd in blaam, dan vervallen zij in een overdrijving waar de simpelste omzichtigheid halt gebiedt. ‘Wat zou men zeggen van een Kamer’, vragen zij, ‘die in vier maanden 600 hervormingen stemt?’ Ieder zou zeggen, dunkt mij, dat dit knap is, doch de krachten van een normaal wetgevend lichaam geenszins overschrijdt. Het is een kwestie van arbeidsverdeling en methode die ten eenen male ontbreken in het Fransche lagerhuis. Maar men repareert zulke mankementen niet met onderlinge vendetta's, met theatraal handenwringen, met schotschriften en verguizingen. Als morgen den dag de wensch vervuld werd welken men geschreven vindt op alle muren, zoowel van Parijs als van de proletarische voorsteden, en Laval kwam voor den Hoogen Raad of voor een executiepeloton, dan zou men onmiddellijk op zoek moeten gaan naar een anderen Laval. Tenzij de Franschen een kuur willen doen van politieke en financieele anarchie. En of een Herriot het bewind aanvaardt of een Blum, zijn eerste daad zou zijn om het ensemble der uitgekreten decreten te laten ratificeeren door de afgevaardigden van het volk. Zij behoefden slechts te worden afgekondigd en toegepast om te blijven duren. Want zij behelzen een te groot aantal bepalingen waarop niemand zonder ernstige déraillementen terug kan.
Dat wij dit onoverzichtelijk en bijna onleesbaar receptenboek niet voetstoots willen veroordeelen beduidt evenwel niet dat wij het prijzen. Neen, zelfs niet met het klassieke voorbehoud. Wij zouden gaarne weten of deze Lavaliaansche codex, die de buitenlandsche staatshoofden beschermt tegen caricaturisten, die de kindertuchthuizen opdoekt, die den landbouw reglementeert en de assuranties, die de spaarders verdedigt tegen duitendieven, die den handel ordent met de koloniën, die de koloniën deelachtig maakt met de fameuze reductie van 10% op alle contracten, die de transporten regelt, de diplomatieke en consulaire dames, de vrachtwagens-bazaars, de rechtspleging, de administratie, de electriciteit, en nog meer, nog veel meer, wij zouden willen weten of deze hervorming niet te bedeesd is voor wat de naaste toekomst schijnt te vergen, of zij daarentegen niet te brutaal is om zonder gevaar voor instorting als een nieuwe verdieping te wegen op het monument der honderd vijftig duizend wetten van het verleden. Dautry, Gignoux, Ruëff, de drie adviseurs der regeering, meer optredend als conservators dan als omwentelaars, hielden ongetwijfeld rekening met de fundamenten en met de architectuur. Zij streefden naar het juiste midden. Geen lapwerk maar ook geen afbraak. Een restauratie en een uitbreiding in den oorspronkelijken stijl. Maar het is even goed denkbaar dat de volumineuze uitbouw zal bijdragen tot versterking van het geheel, als dat hij de muren en gebinten uit hun evenwicht zal wrikken. Geen sterveling kan daarover met de noodige nauwkeurigheid een oordeel vellen. De jaren en de practijk zullen hier uitspraak doen.
Wat ondertusschen met recht verwonderen mag in deze laatste bezending van reglementen is het belangrijk aantal teksten die in October verbeteringen geven van edicten uit Juli, die toevoegen, aanvullen, inlasschen, die zelfs modificaties gelasten van modificaties. Qua symptoom van overijling, of van fouten in de organisatie, zijn die detail-veranderingen ongelukkige verschijnsels. Zeker, niets is volmaakt. Doch behoort een decreet niet onfeilbaar te zijn, tenminste voor eenigen tijd? Is het verstandig om twijfel te wekken aan de degelijkheid der rest, in een milieu waar ieder klaar staat om te twijfelen?
Met meer recht nog verbaast wat in den grooten hoop der nieuwe beschikkingen vergeten en ontzien werd. Geen enkel decreet heeft den minotaurus die leeft van versch bloed, de vampirische fiscaliteit die het sap van het volk uitzuigt, gebreideld of den kop verpletterd. De ontelbare burgers die, evenals vóór 1789, zuchten onder de ongelijkheid en de ongerechtigheden der belastingwetten, hebben in de woestijn gejammerd. Het schandaal der cumulatie van ambten (in dezen tijd van werkloosheid) is op de lange baan geschoven. Over het schandaal der frauduleuze pensioenen die noch oudstrijders noch invaliden zijn maar gewone stembus-klanten, wordt met geen letter gerept. Toch beweert men dat een globale revisie 1800 millioen aan het budget zou uitsparen. Maar wie durft? Voor zulke karweitjes is meer noodig dan een kwasi-dictatuur. Slechts een paar der dozijnen ‘offices’ welke parasiteeren rondom de ministerieele departementen en enkel dienen om protégés te bergen, zijn opgeruimd. En zoo verder. Wanneer men gaat opsommen ziet men het einde niet.
Wat echter alle goede en heldhaftige bedoelingen van zes honderd decreten per slot van zaken dwarsboomt, haast illusoir maakt dat zijn de 25 milliard jaarlijksche intrest en aflossingen der Openbare Schuld, de 350 milliard kapitaal van het Fransche Grootboek dat onophoudelijk toeneemt. Hoe zou de inkrimping van 10% kunnen baten op zulk een som? Hoe kan een land arbeiden en gedijen dat zoodanig verhypothekeerd is? Van een lek gesproken, ziedaar een lek. Maar hoe kan een eerste minister of een President der Republiek, al ware hij oppermachtig, eraan denken het te stoppen, te kalefateren, daar 't gros zijner onderhoorigen als rentetrekkers de lafenissen opvangt van dit bodemlooze vat? Op een of andere manier zal men niettemin het gat moeten vernauwen, dichten en breeuwen, als een land er genoeg van heeft om doelloos en nutteloos rond te tollen in een vicieuzen cirkel, van het eene betalingsloket naar het andere. Voordat immers de Franschen 't in hun hoofd kunnen halen om een militaire actie te beginnen, welke Schuld en Pensioenen zouden verdubbelen, zal deze last minstens gedeeltelijk moeten worden afgeschud. Met of zonder de delging en afschrijving die beurtelings revolutie en bankroet heeten in de geschiedenis.
[verschenen: 20 november 1935]