Automobiliana
Parijs, 7 October 1935
Zooals elk jaar wanneer de wilde wingerd rossig wordt, heeft het Grand Palais zijn poorten geopend voor de Internationale Automobiel-Tentoonstelling, ingeluid door een tiendaagsche reclame. De kunst is om van die periodieke onderneming een evenement te maken dat de hotels en de amusementsgelegenheden vult met bezoekers uit de vier windstreken, gedurende twee weken het Parijsche verkeer ontreddert, en in elk hoofd de overtuiging hamert dat de auto het onmisbaarste en interessantste onderdeel is van den mensch. Tot en met deze 29ste Salon werd het probleem, dat zich telkens moeilijker voordoet en evenveel energie verslindt als de uitvinding van nieuwe modellen, aangepakt en opgelost met een handigheid en een geloof die bergen verzetten en de somberste wolken verdrijven. Aan het zolder-decor eener enkele zaal (weliswaar met de oppervlakte van een hectare) spendeerde men ditmaal een millioen. Op 35 meter boven den grond werd een plafond gespannen van 10.000 vierkante meter blad-hout, 22.000 vierkante meter onbrandbaar doek, dat met veertig kilometer geleidingsdraden en 35.000 gloeilampen geïllumineerd wordt in alle schakeeringen van den regenboog en van Perzische tapijten. De verlichting kost 5000 francs per uur en twee maanden waren noodig voor de monteering van kabels en gebinten. Een noviteit en een mirakel.
Wat ziet men onder dit verhemelte van duizend-en-een nacht? Ma foi, veel en weinig. Dat hangt geheel af van het standpunt. Wanneer ik u alleen maar zeg dat den vorigen herfst nog 90 Fransche automobielfabrikanten hun wagens exposeerden, hun verwachtingen, hun vertrouwen, en dat zij dit jaar slonken tot 20, dan kunt gij u een schematisch beeld vormen van hetgeen er achter een kostbaar, lumineus plafond schuilgaat aan onverwoestbaar optimisme, aan volharding, aan tegenvallers, aan ruïnes, aan ‘make believe’.
Waar zijn de 70 mankeerenden? Verdwenen. Knocked-out. Gesneuveld op de doodsche slagvelden der crisis, met alles wat een fabriek vertegenwoordigt van hoog tot laag. En hoe voelen zich de twintig overlevenden? Zalig hij, wiens nettowinst 2% bedraagt van zijn omzet. Hij weet niet wat de toekomst hem zal brengen, maar de fabel van de kip met de gouden eieren die geslacht wordt om het onderste uit de kan te hebben, is nog niet op hem toepasselijk. Hij wacht zijn beurt als de zooveelste vrouw van Blauwbaard en hij wacht den redder. Waarom zou niet kunnen in Frankrijk wat kon in Duitschland? In 1932 was de Duitsche automobielindustrie zieltogend, haar jaarlijksche productie vijfmaal lager dan de Fransche. Daar komt Hitler. Met een pennestreek schrapt hij de belasting op alle nieuwe wagens. De stervende industrie herleeft, herrijst, wordt florissant, en in 1935 overschrijdt Duitschland's productie die van Frankrijk. Welk een sprong in een tijd van minder dan drie jaren! Om van te duizelen, om van te watertanden en om razend van te worden tegen een gouvernement dat op benzine het driedubbele int van haar waarde, dat de grondstoffen belast op elk stadium harer bewerking en dat reeds één derde van den kostprijs eener auto geïncasseerd heeft alvorens de wagen geleverd wordt aan den wederverkooper. Waarom zou de automobiel kwijnen in Frankrijk waar zij ontstond, waar alle verbeteringen zijn uitgedacht (tot de modernste toe) als zij niet systematisch gewurgd werd door stompzinnige wetgevers? Zij fourneert één zesde van het staatsbudget. Sinds drie jaar evenwel blijft de circulatie stationnair, met een neiging tot terugloopen, in tegenstelling tot Engeland, Amerika, Duitschland en andere landen. Een stupiditeit van het kaliber der negers die een boom omhakken om de vruchten te eten. Maar wie verlost hen van de dommen en hun vernielende macht? Zuster Anna ziet niets komen.
Dat is 't eene standpunt, verreweg het gewichtigste omdat het de economie domineert en de politiek. Een tweede wordt ingenomen door de dokters, notarissen, deurwaarders, vee-artsen, postboden, geestelijken, onderwijzers en allerlei soorten van ambtenaars, middelbaar personeel van particuliere en openbare bedrijven, estafetten, officieren, jonge lieden van beiderlei kunne, in de stad en op den boer, tezamen een vijf honderd duizend exemplaren tellend, voor wie de groote en de gemiddelde wagen te duur is, de motorfiets te onpractisch of te ongezellig voor korte en lange afstanden, die bij referendum hun verlangen naar een klein, goedkoop vervoermiddel hadden te kennen gegeven, en wier popelend ongeduld men gesust had met de belofte dat deze Tentoonstelling hun wensch zou vervullen.
Het moest een stevig karretje zijn met twee plaatsen dat kant en klaar hoogstens 8000 francs (acht honderd gulden) zou kosten. Voor duizend afgelegde kilometers zou het onderhoud niet mogen stijgen boven 300 francs per maand, bij een benzine-verbruik van 5 liter per 100 kilometer en een snelheid van 75 kilometer per uur. Twee groote Fransche merken en een groote buitenlandsche firma, verlokt door een hypothetische maar geenszins hersenschimmige markt van 500.000 maal 8000 francs, dat is veertig milliard, richtten studie-bureaux in om de plannen te teekenen, de mogelijkheden te becijferen eener zuinige en degelijke fabricatie. Hun ingenieurs beknibbelden, bepingelden, besnoeiden, reduceerden, versimpelden, verlaagden alles wat denkbaar is in de vervaardiging eener auto. Alles, behalve de elementaire kwaliteit, want om geen strop te worden moest het product goed zijn. Maar hoe zij ook rekenden, hoe zij ook wikten en wogen, zij gingen aanmerkelijk buiten de schreef. Hun raming klopte op geen stukken na met het bestek van den klant. Noch de twee Franschen, noch de buitenlander kwamen uit. Bepaald, het kon niet, zelfs niet met een winst-marge van 2%. Misschien in Japan, waar de arbeider bijna gratis werkt? Niet in Frankrijk waar de loonen betrekkelijk humaan zijn en waar de lokkerige fiscus loert op elken trap welke de materie doorklimt alvorens te starten op vier wielend Men kan een wagen van acht duizend francs beloven voor sint-juttemis maar niet voor 't volgend jaar. Er zullen dus enkele honderdduizenden karretjes en ettelijke milliarden dubbeltjes minder rollen, met al den weeromstuit daarvan op de economie van een land.
Het derde standpunt is dat der zuivere techniek. Hier geen decepties, maar evenmin verrassingen. Nergens. Zeer weinig evolutie, geen schijntje van revolutie. Noch bij de Amerikanen, noch bij de Franschen, de Engelschen, de Duitschers, de Italianen. Hoogstens verschillen van smaak waarover niet te discuteeren valt. De auto streeft geleidelijk naar een zeker automatisme in de besturing en in de mechaniek, doch alle organen welke op het stuurwiel, in de versnellingskast of elders bijdragen tot die zelfwerking, dateeren reeds van verscheidene seizoenen her en werden hier gesignaleerd in den tijd van hun ontstaan. Het profiel ‘air flow’, in 't Fransch aërodynamisme, triomfeert over de gansche linie, van de extremisten Chrysler en Peugeot, tot de conservatieven Hispano-Suiza en Rolls-Royce. Er is echter meer aandacht besteed aan het minimum comfort waarop de gebruiker van een gestroomlijnde wagen tot nu toe mocht bogen. Men kan haast instappen zonder te botsen in de bovenverdieping, zonder zich in bochten te wringen, zonder te struikelen in eigen en andermans beenen. Een paar jaren verder en de modische auto wordt wederom bewoonbaar. Het uitzicht, nog lang niet perfect, is belangrijk verbeterd. Een landschap beperkt zich niet meer tot den berm van den weg en voor wie in bergen toert herwinnen de Alpen bijna het schilderachtige en monumentale hunner drie dimensies. De zittingen zijn aanzienlijk verbreed. Drie voor, vier achter, zonder overdadig contact, op een rij, wordt van lieverlede een normale lading wanneer zich niet meer dan twee dikkerds in het gezelschap bevinden. De banden dijden nog uit, gekerfd met spleten, gleuven en artistieke figuren, die beweren te garandeeren tegen het slippen. Het ensemble voor denzelfden prijs als op den vorigen catalogus, of zelfs een tikje goedkooper.
Het laatste en genoeglijkste standpunt evenwel behoort aan den argeloozen bezoeker die zich niet bekommert om vooruitgang, om export of import, om verloren wedstrijden en tanend prestige, om belastingen, om de stuiptrekkingen eener langzamerhand gesmoorde industrie, en die tusschen deze kleurige, blinkende, bekoorlijke, vernuftige machines kan rondwandelen als langs weelderige snuisterijen. Het weinige van den 29sten Salon zal voor hem nog veel zijn. Hij is echter geen serieuze klant en het schijnt dat de niet-serieuze klanten dit jaar de overweldigende meerderheid vormen.
[verschenen: 30 oktober 1935]