Twee systemen
Parijs, 21 September [1935]
Wanneer Jules Cambon, die op negentigjarigen ouderdom heengaat, misschien nog niet de allerlaatste vertegenwoordiger is van de vroegere diplomatie (want gewoonlijk leeft men lang in dat vak) hij was in ieder geval haar vermaardste en volledigste incarnatie.
Zijn roem dateerde van den Spaansch-Amerikaanschen oorlog toen hij als Fransch gezant te Washington door koningin-regentes Maria-Christina, moeder van Alphons XIII, belast werd met het voeren der vredesonderhandelingen welke een rampspoedigen krijg van weinige weken moesten beëindigen tusschen tegenstanders, van wie de een bek-af was en de ander ongenadig. Maar de periode waarin zijn glorie onvergankelijk en wereldomvattend zou worden begon pas toen hij in 1907, reeds 62 jaar oud, naar het Berlijn van Wilhelm II vertrok als Gezant der Republiek. Terwijl zijn broer Paul, met wien hij innerlijk en uiterlijk contrasteerde (Paul was een olympisch aristocraat, Jules een scrupuleus, methodisch grand-bourgeois) te Londen bij gebrek aan beter de kaartenhuisjes bouwde der Entente Cordiale, voorloopig bestand met een aartsvijand op wien men geen seconde kan vertrouwen, had Jules de taak om Duitschers te paaien, te sussen, te matigen die met hun nationale devies van ‘het kruit droog, het zwaard gescherpt’ naar alle richtingen een plaats zochten onder de zon.
Zooals heden Engeland ruziet met Italië over Ethiopië, harrewarde Duitschland vanaf 1905 over Marokko met Frankrijk. De Duitschers wilden hun part van dit weelderige en onontgonnen gebied, de Franschen verlangden in Noord-Afrika en langs de Middellandsche Zee geen buren die hun reeds angsten genoeg bezorgden in Europa. Driemaal, dertigmaal gedurende dit tijdperk van ondergrondsche rommelingen had de rookende vulkaan kunnen uitbarsten, driemaal, dertigmaal werd het onheil bezworen door Jules Cambon, in vereende krachten met het gouvernement van Parijs. In 1911, na discussies van vier maanden, werd een dubbele wensch van Frankrijk gekocht door afstand van 250.000 vierkante kilometers van den Congo: het had Marokko als alleen-bezitter en het had op den koop toe den vrede. Bij deze gelegenheid zond Von Kiderlen Wächter zijn portret aan Cambon met de opdracht: ‘A mon aimable ami et terrible ennemi’. Per keerende post stuurde Cambon zijn eigen foto met het opschrift: ‘A mon terrible ami et aimable ennemi’.
Bij den Keizer stond Jules Cambon even weinig in de gunst als bij de Wilhelmstrasse: ‘Ik had een Fransch ambassadeur gewild in grooten stijl’, zei hij, ‘en men zendt mij een notaris.’ Inderdaad, hun karakters vloekten. Wat kon een voorzichtig, deftig, afgemeten, bezadigd notaris doen in het trappelende, steigerende, hinnekende, brieschende Berlijn van Strauss en Wilhelm's Heldenleben? Doch zou een edelman meer hebben uitgericht? De markiezen, graven, hertogen van het moderne Frankrijk zijn opgevoed in een stijl welke beïnvloed werd door de ervaringen van 1870. Ook zij zouden de hoffelijke, zuurzoete steekspelen hebben voortgezet zoolang het fatum afwendbaar bleek. Tot 1914, toen Jules Cambon het eerste échec leed zijner loopbaan. Hij moest de oorlogsverklaring van Duitschland ontvangen welke hij zeven jaar had weten te verschuiven. En de Duitschers beloonden hem slecht voor zijn kalmte, zachtzinnigheid, geduld en vredelievende volharding. Zij expedieerden hem via Denemarken naar zijn vaderland. Hij moest zijn treinkaartjes betalen in klinkend goud. Tot de Deensche grens dwong men hem te reizen met neergelaten gordijnen, ondanks de hitte. De couloirs van zijn spoorrijtuig waren afgezet met een gewapende garde en niemand mocht uit of in. Denzelfden dag reisde Von Schoen, de Duitsche gezant te Parijs, in een salonwagen rechtstreeks naar zijn Heimat. Gratis; met open ramen en gordijnen. Men had hem over Spanje of over Zwitserland kunnen transporteeren. Het lag echter in het karakter en in de beschaving van Frankrijk dat republikeinsche democraten aan Pruisische Junkers een voorbeeld zouden geven, leerzaam genoeg om historisch te worden.
Later toen het ongeluk geschied was dat ontelbaren in 't graf en in ellende stiet, is de diplomatie welke Cambon en zijn collega's beoefenden gebrandmerkt met de kwalificatie ‘geheim’, zooals de apotheker een flacon vergif voorziet van het etiquet ‘doodelijk’. De stilte van ambassades en kanselarijen, door welker potdichte deuren en vensters zelden of nooit een dissoneerend woord naar buiten drong, werd synoniem met de verborgenheid waarin samenzweerders hun complotten smeden, met de geluidlooze wanden waarachter bommenwerpers aanslagen voorbereiden, met de gecapitonneerde cellen waarin men dollen opsluit of gevangenen foltert. De diplomatische taal, altijd cursief, altijd vervloeiend in nuances van grijs en grauw, die niets onderstreepte, die nimmer uitroepteekens, vette letters of krachttermen gebruikte, de diplomatische formules welke de onrust of de geprikkeldheid der regeeringen nauwelijks lieten gissen, het diplomatische ceremonieel dat zich in de hachelijkste en de heuglijkste momenten gelijk bleef, de diplomatische onverstoordheid welke goede en booze bedoelingen verheelde onder hetzelfde onbeweeglijk masker, - dat traditioneele, verfijnde, virtuoze ritueel van afgezanten wier hersens beroepshalve de stroomingen filteren der gansche aarde, wier hersens als luisterposten gedresseerd zijn om alles op te vangen en slechts het quintessentieele, gezuiverd, gelouterd door te laten, dat geheele kunstvolle ritueel werd vereenzelvigd met de kuiperijen van intriganten, de streken van sluipmoordenaars, het bargoensch van misdadigers, de kwasterijen van occulte en kwaadaardige secten. Omdat de ‘geheime’ diplomatie er niet in slaagde de catastrofe te verhinderen waartoe elke categorie van burgers had bijgedragen, - de catastrofe welke zij per slot slechts registreeren kon - werd zij beladen met alle zonden der wereld en onder verwenschingen in de woestijn gejaagd. Na den oorlog was de ‘geheime’ diplomatie
afgeschaft en, met de vereerendste huldeblijken, ook Jules Cambon.
Het is bekend wat in haar plaats trad: de diplomatie der palace-hotels, der golf-links, der banketten, der witte schermen van den sprekende-bioscoop, der internationale vergaderingen met vol orchest, bekkens, groote trom, tam-tam en pauken, der ambulante ministers die hun toeren vertoonen op de planken van alle hoofdsteden. De diplomatie der redevoeringen van staatshoofden op een balcon, op een tank, voor de micro, op de podiums van koortsijlende congres-zalen. De diplomatie van het Geneefsche parlement, dat alle gebreken heeft der volksparlementen zonder zijn sporadische goede hoedanigheden te bezitten. De diplomatie van de radio, van het aanplak-biljet, van de lichtkrant. De diplomatie van markt, straat, circus en parade.
Het is ook bekend waar wij aan toe zijn op de vijf continenten der twee halfronden. Vijftig naties die elkaar zoo hard mogelijk boycotten. Vijftig naties die naast elkander vegeteeren in quarantaine. Vijftig naties omrasterd door paspoorten, douanetarieven, loopgraven, prikkeldraad, ijzeren balken of spoorweg-staven in den grond gemetseld tegen de tanks, mitrailleuses, anti-luchtvaart-geschut en zoeklichten die den nachtelijken hemel beloeren. Overal wapenen in stelling, wapenen in fabricatie, wapenen in studie. Nooit was de psychische atmosfeer van het menschdom verstikkender, zwangerder van diluviaansche onweeren, geladener met electrische hoogspanningen die zich elken dag en elken nacht kunnen condenseeren tot vernietigend en grillig geweld van bliksems. Zelfs de ontwapenings-conferenties hebben de volkeren tegen elkaar opgehitst. Sinds 1928 gaat de menschheid geen avond naar bed met het veilig gevoel dat zij den volgenden dageraad zal zien rijzen, of niet gewekt zal worden in het vlammend en kwalmend geratel van bommen.
In zulke universeele desolatie verscheidt de laatste en doorluchtigste representant der ‘geheime’ diplomatie. Hij dacht natuurlijk dat wij met zijn ouderwetsch systeem nooit beland zouden zijn in zulke waanzinnige, adembenauwende, ten hemel schreiende, infernale toestanden. Overschatte hij zijn kunst, Jules Cambon, die op zijn sterfbed de orkanen zag opsteken uit alle hoeken der windroos? Zou de oude diplomatie ons langer en beter gevrijwaard hebben tegen moordende gevaren dan de nieuwe?
Wij weten er niets van. Forse che si, forse che no... ieder kan beweren en gelooven wat hem belieft. Maar één zaak tenminste is zeker: Gedurende het intermezzo dat oorlog scheidt van vrede waren wij rustiger en gelukkiger. Het noodlot werd ons niet dagelijks aangekondigd vanaf het oogenblik dat het zich over astronomische afstanden in beweging zet. Het gevaar dreigde, doch wij bespeurden het enkel op 't nippertje. De ‘geheime’ diplomaten hebben gefaald, maar zij hebben ons leven niet voortdurend vergald. Alles verbloemend, elk woord wikkend en wegend, de scherpe kanten onophoudelijk vervagend, namen zij de zorgen, de kwellingen, de beklemmingen, de voorbarige verschrikkingen van onze schouders, om ze te laden op de hunne. Zij fungeerden als het looden scherm dat verderfelijke emanaties afweert. Zij lieten ons de kortstondige en brooze vreugde van het leven dat op zichzelf reeds niet altijd rozig is en morgenspel. Laten wij den geheimsten der traditioneele diplomaten daarvoor danken bij zijn uitvaart en in zijn hiernamaals zal hij ons reeds een tikje minder dom achten en minder waanwijs.
[verschenen: 12 oktober 1935]