Het sop en de kool
Parijs, 14 September [1935]
Laval heeft gesproken en in het labiele evenwicht van het slappe koord waarop hij sprak voor binnenlandsche bestokers, van het strakke koord waarop hij sprak tot buitenlandsche bespieders, kon zijn redevoering niet anders uitvallen dan zij geworden is. Maar zoowel degenen die jubelen, gelijk de Engelschen en de oorlogszuchtige, bloeddorstige pacifisten van het Front Populaire, als degenen die het voorhoofd fronsen gelijk de vrienden van Italië, gaan met hun interpretaties te ver. Wat vreesden zij, wat hoopten zij? Dat Laval zou verklaren: Frankrijk heeft maling aan den Volkenbond? Frankrijk houdt zijn woord niet? Frankrijk verloochent zijn signatuur? Frankrijk treedt het Covenant met voeten?
Komaan, zulke dingen zegt men niet na sinds de stichting van den Geneefschen tempel geroepen te hebben: het pact, het heele pact en niets dan het pact! Een land als Frankrijk, waar het Recht geen veranderlijk geval is, afhankelijk van tijd, plaats en omstandigheden, doch een onwrikbaar dogma geldig op alle lengte- en breedte-graden, nu en straks, zou uit den grond van zijn juristisch temperament met verontwaardiging geprotesteerd hebben wanneer een zijner vertegenwoordigers de mogelijkheid van zulk een buitensporigen woordbreuk ook zelfs maar had laten voelen. Neen, het pact, het heele pact, niets dan het pact. De Franschen hebben het nimmer geschonden, nimmer ontdoken. Al zou men het slechts kortstondig verzaken, zijn beginsel moet gehandhaafd blijven. Het pact is een geloof. Het is een moraal. Een kompas. Een symbool en een werkelijkheid als een sterrenbeeld op de wijde, verraderlijke zee. Een houvast. De Engelschen die twijfel gezaaid hebben omtrent deze Fransche trouw, en alvorens er eenige blijkbare reden bestond, vergaloppeerden zich. De Engelschen die met vette letters complimenten afdrukken voor Laval omdat hij Frankrijk's woord gestand doet, hebben de Franschen nog meer geërgerd. ‘Niet wij, kon men lezen in een der grootste bladen, verdienden in de wereld de spreekwoordelijke benaming van perfide.’
Voor Engeland bevat Laval's tekst lastiger aanwijzingen dan een brutale verzaking geweest zou zijn van het Covenant. Achter de academische termen van Samuel Hoare's volkenbondsche geloofsbelijdenis zag de Fransche minister den schim eener onverhoopte gelegenheid voorbijzweven en hij greep hem bij de haren.
Sir Samuel betuigde adhaesie aan het systeem der collectieve veiligheid. Misschien tegen heug en meug. Misschien voornamelijk omdat hij geprest was door de hardste noodzakelijkheden. Misschien meende hij er geen zier van. Maar hij kon moeilijk solidariteit eischen zonder solidariteit te bekennen. De vroegere ministers van Engeland die op de Geneefsche tribune oreerden, hebben nimmer een volle hand willen bieden. Het minst wat Hoare bij deze gedachtenwisseling kon toesteken was een royale vinger. Hoe zou hij 't vinden, achteraf beschouwd, dat Frankrijk toetastte en de gansche hand pakte? Indiscreet? Opdringerig? Ondelicaat? Weinig chevaleresk? Bij een Engelschman kan men nooit weten. Voor de normaalste consequenties is hij schuwer dan de duivel voor een vat wijwater, hetgeen hem niet verhindert voortdurend consequenties uit te lokken. De Franschman is verzot op logica als satan op een ziel wat hem niet belet om zijn hersens vol te proppen met utopieën.
En wat is prettiger dan een tegenstander in een hoek te drijven tegen wien men vanaf 1920 schermt in de lucht? Engeland wilde alle naties spannen voor zijn strijdkar tegen Italië. Op zijn beurt annexeerde Laval het Vereenigd Koninkrijk, de dominions inbegrepen. In Hoare's redevoering belichtte hij juist wat de Brit liever verdonkeremaand had. Hij onderstreepte wat Downing Street sinds jaren begeert te verdoezelen. Hij dikte aan. Wat nauwlijks impliciet was voor sir Samuel werd expliciet voor Laval. De Fransche minister nam goede nota: ‘In een redevoering vervuld van de edelste gedachten, waarin men de liberale tradities herkent van Engeland en zijn zin voor het universeele, heeft Sir Samuel Hoare ons eergisteren den wil geuit van het Vereenigd Koninkrijk om zonder voorbehoud te adhaereeren aan het systeem der collectieve veiligheid. Hij heeft ons verzekerd dat deze wil was en zou voortgaan te zijn het leidend beginsel der internationale politiek van Groot-Brittannië. Geen enkel land heeft met meer voldoening de woorden van den Britschen staatssecretaris vernomen dan Frankrijk. Geen enkel land kan de strekking eener dergelijke verbintenis beter waardeeren en afmeten. Deze solidariteit in verantwoordelijkheden van alle soorten, in alle omstandigheden van tijd en van plaats, welke een dergelijke verklaring voor de toekomst in zich sluit, beteekent een datum in de geschiedenis van den Volkenbond. Ik verheug mij erover met mijn land dat de geheele noodzaak beseft heeft eener nauwe samenwerking met Gr.-Brittannië voor de verdediging van den vrede, en het behoud van Europa.’
Ik heb letterlijk vertaald om geen kruimeltje van de kostelijke ironie dezer frases verloren te laten gaan. De arme Hoare! Over al die mooie en concrete bevindingen had hij met geen letter gerept. ‘Zonder voorbehoud?’ Nergens had hij zoo iets gezegd. ‘Verantwoordelijkheden van alle soorten, in alle omstandigheden van tijd en plaats?’ Waar haalde Laval dat vandaan? Hoare zei 't niet maar hij dacht 't. En als hij 't per ongeluk niet dacht, de Franschen waren er om 't hem te zeggen. Voor dezen keer moest Engeland niet meenen dat het er met een rhetorische tirade afkwam. Wat geldt voor eens, geldt voor ieder, voor altijd, voor overal. Of het geldt voor niemand, voor nooit, voor nergens. Een pact dat afhangt van de persoonlijke appreciaties der onderteekenaars, van hun willekeur, van hun belangen, van hun combinaties, dat slechts bindt voor zoover 't de gegadigden convenieert, is geen pact. Het behoeft zelfs niet verscheurd te worden als een vodje papier. Wanneer Engeland Frankrijk's onvoorwaardelijken steun kan vergen voor een nog onbepaald en ongewis geval (tot dezen datum immers pleegde Italië geen enkel strafbaar feit) dan kan Frankrijk Engeland's effectieve samenwerking eischen voor alle onbepaalde en ongewisse gevallen die nog sluimeren in den schoot der toekomst. Vandaag marcheert Engeland met geestdrift voor Ethiopië en den Schoonen Blauwen Nijl. Zal het morgen met evenveel overtuiging marcheeren voor de onafhankelijkheid van Oostenrijk en den Schoonen Blauwen Donau? Overmorgen voor Klapeida, dat eertijds Memel heette? Over-overmorgen voor de onschendbaarheid der grenzen van Tsjecho-Slowakije? Die mogendheden, en Frankrijk dat hen protegeert, hebben niet meer en niet minder juridische aanspraken op de ‘collectieve veiligheid’ en de kanonnen der Engelsche vloot dan het rijk van den Negus. Maar tot dusverre heeft Groot-Brittannië elke reëele garantie voor ‘het behoud van Europa’
geweigerd of op de lange baan geschoven. Volgens de oude methode van Wait and See.
Onmiddellijk na Laval's redevoering vertrokken instructies naar den Franschen Gezant te Londen die opdracht ontving om deze teere punten met gewenschte duidelijkheid aan te stippen, zwart op wit. Gaat de status quo van Europa den Britten in gelijke mate ter harte als de status quo van Afrika? Is het concept der Oostenrijksche, Tsjechische, Lithausche integriteit in se absurder en onaannemelijker voor de Engelsche diplomatie dan de integriteit van Abyssinië? Ziedaar wat Frankrijk zou willen vernemen, zwart op wit. Wanneer Londen negatief antwoordt of wanneer het antwoordt met uitvluchten dan is de Volkenbond nog bestaanbaar, doch niet meer het Pact.
Men beweert reeds dat de Quai d'Orsay nul kreeg op zijn rekest. Dat is wellicht voorbarig, hoewel in alle opzichten waarschijnlijk. Een rondborstige Engelsche garantie van het Europeesch statuut zou lijnrecht indruischen tegen de ‘leidende beginselen’ der Britsche continentale politiek van na den oorlog. Engeland liet de Duitschers niet herbewapenen te land, ter zee en in de lucht om hen daarna te gaan betoomen. Integendeel. Met het Duitsche tegenwicht kon Albion minstens hopen neutraal te blijven, terwijl de anderen elkaar verscheurden. Neutraal en arbiter. Strikte Britsche verbintenissen op het Europeesche continent zullen daarenboven nimmer geoorloofd of bekrachtigd worden door de Dominions. Eenmaal goed en bloed verspild te hebben in een Europeesch krakeel lijkt hun meer dan voldoende. Zij zullen er niet inloopen voor den tweeden keer.
Maar zoolang Engeland zich aan zijn Europeesche verplichtingen onttrekt, zoolang het eraan tracht te ontglippen onder gezochte voorwendsels of met machiavellistische dubbelzinnigheden moet het niet rekenen op de Fransche soldaten noch op de Fransche vloot. De Abessinische kwestie alleen is niet de botten waard van een Bretonsch matroos. Geen man kan gemist worden van de regimenten die de wacht houden aan de Maas en aan den Rijn.
Het staat verder aan Engeland om te beslissen of de vrijheid (wat het vrijheid noemt!) van een aantal half-wilde negerstammen de verwoesting waard is van Florence, Rome, Sienna, Venetië... en andere oorden waarheen het Westen sinds eeuwen zijn pelgrimsstaf richt. Al had Mussolini millioenmaal ongelijk, is het niet krankzinnig dat het opperen eener dergelijke veronderstelling een schijn van aannemelijkheid verwierf?
Doch als wellicht geen enkele macht ter wereld Mussolini kan weerhouden (zou hij zich storen aan een Fransch verbod dat des te tartender moet klinken daar het na lange inschikkelijkheden werd afgeperst?) de Fransche non-interventie heeft vermoedelijk het voordeel dat zij Groot-Brittannië tot inzicht brengt van de juiste proportie en van het risico. Als Frankrijk's onzijdigheid ons geen Afrikaansche vijandelijkheden bespaart, wij hebben de kans dat zij ons spaart voor een Europeesch conflict. Want op zijn eentje, zonder Frankrijk, kan Engeland stellig krijg voeren tegen Italië. Londen alleen kan desnoods zegevieren over Rome. De Britten echter zullen niet overwinnen zonder verliezen, zonder offers. Wie durft ze ramen? Wat zal er na een oorlog in de nauwe Middellandsche Zee overblijven van de Engelsche vloot? Wat van de Italiaansche? Wat zal voortaan hun rang en hun rol zijn naast de Japansche, de Amerikaansche, en zelfs de Fransche escaders? Wie zou meester worden over Europa, over den aardbol? Mussolini die banco speelt kan dezen inzet wagen. Maar Engeland?
Het wordt tijd dat Mister Britling de oogen opent, gedachtig aan de Romeinsche spreuk die sinds twee duizend jaren leert dat de goden eerst met blindheid slaan wie zij verderven willen.
[verschenen: 28 september 1935]