Geesten in een flesch
Parijs, 30 Augustus [1935]
Soms verwondert men zich nog gaslantaarns te ontmoeten in de straten der Ville-Lumière, en lang in de minst bedeelde. Wij waren opgegroeid met het gas, zooals het vorig geslacht opgroeide met de petroleumlamp, een voriger met de kaars. De som van indrukken, positieve en negatieve, die ons karakter kleuren, die ons binnenste moduleeren naar majeur of mineur, is doorweven met den glans van een vleermuis-brander of van een gloeikousje. Herinner u de seconden van spanning in een theater of concertzaal, als duizend menschen den adem inhielden onder de vlaag eener ontroering. Men kon een speld hooren vallen, maar in de gewijde stilte hoorde men nog duidelijker de kousjes suizen.
Langzamerhand, als een tooneeldoek dat onmerkbaar wordt weggetrokken, vervluchtigde deze atmosferische achtergrond, van het groote en kleine leven. Hij verdween uit de romans. Uit de schilderkunst. Uit het stadsbeeld. Uit de huizen. Cyclopische, grauwe gasketels tusschen zwarte schoorsteenen bakenden nog de grenzen af van een bevolkt centrum, doch wie geen persoonlijke relaties had met de gas-industrie kon zich hoe langer hoe moeilijker voorstellen waartoe die logge, hinderlijke constructies dienden. Gelijk de lantaarn-opsteker met zijn ladder op den rug en het blauwig vlammetje aan zijn stok schenen zij overblijfselen van een tijd welke geleidelijk verzonk in 't niet. Men liet ze overeind zooals men de rails van een afgeschaft trammetje niet opbreekt omdat sloopen te duur kost. Zij leken veroordeeld tot oud roest en verbeidden hun ondergang. Een nieuwe macht immers, die wij uit dankbaarheid fee noemden, had al onze ideeën omtrent licht, warmte, beweging veranderd. Onder een web van koperen draden, gesponnen over de gansche aarde, tooverde zij een décor waar ons heele vroegere geheugen in onbruik kwam. Wat moest er van het gas worden met een antagonist en concurrent als de electriciteit? Het was gedoemd om te verkommeren. Zelfs als ornament, gelijk de kaars, kon het zijn bestaan niet rekken.
‘Niet zoo haastig!’ zeggen de mannen van 't vak aan wie de zorg is toevertrouwd over een bedrijf welks ensemble een belangrijk stuk vertegenwoordigt van het nationale bezit. Kijk even om u heen en gij zult gewaarworden hoe het uit de mode geraakte gas, het ouderwetsche aftakelende gemeentegas zich verdedigt. Doch zie eerst achteruit wanneer gij de toekomst wilt kennen. Hoe begon het gas zijn carrière van hoofd-factor in de menschelijke economie? Precies als het water. In 1856 perste een aannemer van Charonne lichtgas samen in groote, cylinder-vormige, ijzeren flesschen, laadde ze op een wagen die getrokken werd door een paard en bracht ze aan huis te Parijs en in omliggende gemeenten. Het gas was gecomprimeerd tot een pressie van 11 K.G. per vierkante centimeter, het maximum dat toenmaals, commercieel gesproken, bereikt kon worden. Bij den klant werd het overgebotteld in groote reservoirs die geplaatst waren op het dak der woning, onder 5 K.G. druk. Het gas had geen buizen noodig behalve binnenshuis. En nimmer zou men ondergrondsche leidingen gelegd, kolossale, wanstaltige ketels gebouwd hebben, als de metaalnijverheid bij het aanvangen der gasindustrie gekund had wat ze nu kan. Want tot voor korten tijd is het probleem van 't gas een probleem gebleven van transport. Wij hadden een geest. De geest was willig genoeg om zich te laten vangen. Maar wij hadden geen flesch om hem op te sluiten. Voor een handzame, niet zware, niet volumineuze, niet broze, voor temperatuur-verschillen ongevoelige, onder de hoogste pressies veilige en ten overvloede goedkoope flesch ontbrak het ideale metaal.
Het ontbrak, totdat Prof. Chaudron, directeur van het Chemisch Instituut te Lille, een paar jaar geleden na langdurige en netelige proeven slaagde in de toebereiding van een nieuw metaal dat den naam ontving van alumag, wijl het een mengsel is van aluminium en magnesium, met een greintje mangaan erbij. Deze legeering heeft een zilver-witte, buitengewoon bekoorlijke tint. Zij laat zich snel, duurzaam en zeer mooi polijsten. Zij is gemakkelijk en volmaakt te soldeeren. Zij vreet niet in. Zonder eenige schadelijke inwerking [kan] men haar duizenden uren blootstellen aan zee-water, mist of regen. Zij bezit een groot weerstandsvermogen tegen breken, tegen vermoeienis, dit wil zeggen tegen onophoudelijke trillingen. Zij is zeer elastisch. Men kan ze buigen, krommen, drijven, pletten. Haar vervaardiging eischt geen enkel speciaal thermisch procédé. De fabricatie is gemakkelijk, dus goedkoop.
Als ik de aanwendingen moest opsommen waarvoor deze substantie alleen reeds door het vermelden harer hoedanigheden zich geschikt toont (luchtvaart, kunstnijverheid, automobiel, edelsmeedkunst, woningversiering, etc.) had ik ongetwijfeld niet genoeg aan een vel papier. Maar de eersten die erop aanvlogen waren de directeuren der gas-fabrieken. Het voorbeeld van den pionier van Charonne die per paard en kar zijn gas rondbracht had achter in hun hoofd altijd een geheime aantrekkelijkheid behouden omdat de uitbreiding hunner industrie nog steeds afhing van afstand en ruimte, omdat er ontelbare dorpen waren, die gaarne gas gebruikt zouden hebben, doch waarheen een kanalisatie nimmer kon rendeeren. Zoodra het alumag bestond, gingen zij dus opnieuw gas in flesschen bottelen. Ditmaal echter niet onder een druk van 11 en 5 atmosferen. De flesschen werden systematisch geprobeerd. Onder een pressie van 200 atmosferen rekte het metaal enkele millimeters doch keerde na ontlading terug in den oorspronkelijken toestand. Toen de flesschen sprongen bij een druk van 480, noteerde men een rekking van 15%. Flesschen van 2 meter lengte dijden uit tot 2.30.
Voorloopig kozen de ingenieurs 200 atmosferen als secuurste limiet. Zij rustten hun gas-fabrieken toe met compressie-toestellen. Er bestaan op 't oogenblik negen van zulke centrales en de grootste bevindt zich in een streek waar men ze 't laatst vermoeden zou: in het dicht-bevolkte Noorden, te Cambrai. Men verlicht en verwarmt kerken, afgelegen hofsteden, huizen, villa's, kasteelen. In Frankrijk en op de rest der wereld zullen er altijd een menigte oorden zijn waar zelfs de electriciteit als niet-rendeerend nimmer zal doordringen. Toen de vaart genomen was, ging men natuurlijk verder. Op het dak eener autobus voor 14 personen bevestigde men 14 flesschen van alumag, gevuld met gas. Zij wogen elk 10 K.G., dus gas plus flesschen 10 K.G. per passagier. Bij den rallye Parijs-Rome-Parijs, georganiseerd door de Fransche Automobiel-Club, legde het voertuig dat liep met deze brandstof den rit van 3000 K.M. af zonder pech of incidenten. Slechts om de 250 K.M. behoefden de flesschen herladen te worden.
En onder de mogelijke toepassingen van gas en alumag lijkt deze laatste mij verreweg het merkwaardigst. Zij sluit aan bij tien, twintig experimenten, die alle slaagden en die alle hetzelfde doel beoogen: ontsnapping aan de tyrannie van petroleum en benzine, welke Frankrijk niet in voldoende hoeveelheden kan produceeren of vergaren; neutraliseering van een blocus ter zee.
Wie kalm en zakelijk observeert wat theoretisch reeds voorhanden is, in Frankrijk en in Duitschland, als volmaakt bruikbaar surrogaat of plaatsvervanger van minerale brandstoffen, kan niet anders doen dan de mogendheden beklagen wier politiek en heerschappij gevestigd is op de aard-olie. Zij hebben oogen en zien niet. Of als zij zien, zij onderschatten de beteekenis van het geziene, en meer dan alle overige dwalingen riskeert deze kortzichtigheid hen in rampen te storten. Hebben zij niemand om hen te waarschuwen? Zonder tegenspraak te vreezen van de feiten mag men luidop voorspellen dat een tweede Europeesche oorlog, of het eerste beste blocus dat wordt afgekondigd tegen een moderne mogendheid als Frankrijk, Duitschland, Italië, de geheele petroleumindustrie zoo niet totaal zal ruïneeren dan toch haar omzet voor immer zal bekrimpen tot de helft. Zeker, totnutoe begunstigt de Fransche politiek, belichaamd in het Office des Combustibles Liquides, de groote trusts. Zij zou de diverse pogingen tot bevrijding van den petroleum-dwang kunnen aanmoedigen. Zij doet dat niet en men begrijpt waarom. Doch op dit gebied compenseert particulier initiatief meer dan overvloedig het in gebreke blijven van den Staat. Die Staat heeft er geen belang bij om een product te schaden waaruit hij een ruim deel zijner inkomsten haalt. Hij heeft geen belang bij de onmetelijke beroeringen welke zouden voortspruiten uit een te brutale verdringing van de petroleum. Niemand echter noodzake een Staat door blocus of sancties om de partij te kiezen van uitvinders en particulieren. De vervanging van de petroleum is voortaan slechts een kwestie van installatie. Radicale maatregelen waarvoor men in vredestijd wegens hun kostbaarheid of wegens de tallooze consequenties terugschrikt, zullen vanzelfsprekend schijnen in tijden van oorlog. Fabrieken welke olie en benzine brouwen uit steenkolen, bruinkolen, asfalthoudende schilfersteen, olijven, apennoten, palmvruchten en een aantal andere
inlandsche of tropische gewassen, distilleerderijen die alcohol stoken uit bijna alles wat groeit, stations van boschgas, stations van gas in flesschen zullen bij tientallen, bij honderdtallen uit den grond verrijzen. Eenmaal gebouwd, zullen zij nimmer worden afgebroken. Nimmer zou de petroleum die verloren markten herwinnen. Alles wat reeds werkt in 't klein, wacht slechts op de gelegenheid om te gaan werken in 't groot.
[verschenen: 14 september 1935]