Standpunten
Parijs, 15 Juli [1935]
In het Museum van Koloniën is een buste onthuld van Generaal Marchand, aangeboden door de veteranen van het Koloniale leger. Half militaire, half civiele plechtigheid, met een minister temidden van oude vaandels, marschen, redevoeringen en zwaar-gedecoreerde uniformen. Geen wereld-gebeurtenis. Een zuiver Fransch familie-feest, nauwelijks belangrijk genoeg voor een foto in de kranten. Doch in de ceremonie was een kleinigheid die niet vermeld zal worden op een rapport zonder dat de letters vanzelf beginnen te tintelen. Slechts een détail. Zijn nietigheid echter geeft directe aansluiting met de krachten welke geschiedenis maken.
Twee Senegaleezen flankeerden de beeltenis van den ontdekker die in 1898 aankwam te Fachoda, na vanuit Dakar Afrika doorkruist te hebben in zijn breedte. Twee kleurlingen. De een trekt het witte doek weg dat het brons omsluiert. De ander blaast het signaal Au Drapeau. Hetzelfde signaal waarmee Marchand de Fransche vlag heesch in het plaatsje dat toen nog niemandsland was, waar hij verscheen als eerste Europeaan. Met dezelfde klaroen waarmee Marchand de driekleur begroet had aan den Witten Nijl. Gesommeerd door Kitchener die met een tienvoudige overmacht ijlings uit Soedan was afgezakt, had hij de vlag moeten strijken op bevel van Parijs, dat voor onbegaanbare wildernissen en woestijnen geen oorlog wilde riskeeren met Engeland. Fachoda werd Kodok. Alleen op Fransche kaarten en in een aantal Fransche harten heet het altijd Fachoda. Toen Marchand na een tocht die legendair is als de reizen van Stanley en Livingstone terugkeerde in zijn vaderland, bleef hem niets dan de roem, de vlijmende vernedering eener capitulatie voor brutaal geweld, en onder andere gedachtenissen zijn klaroen. Hij gaf hem als souvenir aan zijn petekind, een der zoons van Mangin, de groote promotor en organisator der zwarte legers. Het instrument hing zwijgend in een wapenrek (waar is de vlag die wapperde over Fachoda?) tot zijn eigenaar meende dat de tijd gekomen was om immer smeulend vuur aan te wakkeren met zijn schallenden adem. Om een bittere en stralende herinnering te verlevendigen. Hij wist dat deze klaroen de macht bezat om een Fransch gemoed af te stemmen op hare tonen. Op de muziek die men hoort met de ooren, en oneindig meer nog op de muziek die geheimzinnig achter de noten vibreert en wier verscheurende roep merg en beenderen doortrilt.
Een jaar her zou het symbool geen zin gehad en geen weerklank gewekt hebben. Vandaag schoot het als een fanfare in de bergen.. Het schettert tot Londen, tot Rome, tot Addis-Abeba. Zoek Kodok op de kaart en het hernieuwde signaal van Marchand's klaroen zal alles verduidelijken. Het ligt een paar graden ten Westen van de Abessinische grens, van den Blauwen Nijl, van de vulkanische hoogvlakten waar Pierre Benoit, de auteur van Atlantide, in de afgeloopen lente het onderwerp ging zoeken voor een roman. Onderweg sprokkelde hij menige merkwaardige inlichting die ongetwijfeld niet het minste verband heeft met het boek dat hij op stapel zet, doch die harmonieert met de trompet en de vlag van Marchand. Zoo interviewde hij Monseigneur Jarosseau, apostolisch vicaris van Abessinië, en sinds 1889 bisschop. Hij vertoefde zestig jaren van een leven dat de tachtig bereikte in het rijk van den Negus. De voormalige Ras Tafari, tegenwoordig keizer Hayle Selassie, is de leerling van dezen gerimpelden en verschrompelden Capucijn. De jonge prins werd hem bij wijze van compensatie toevertrouwd door zijn doorluchtigen vader Makonnen, den overwinnaar van Adoua, toen Mgr. Jarosseau in 1904 op hoog bevel van Menelik de provincie Kaffa verlaten moest als balling. De verbanning was Menelik afgedwongen door Engeland, welks gezant, een zekere Harrington, den hatelijken maatregel met de volgende woorden trachtte te rechtvaardigen: ‘Ik ben katholiek, maar vóór alles dienaar van Groot-Brittannië, en nooit zullen wij, Engelschen, permitteeren dat er na het vertrek van Commandant Marchand uit Fachoda, een greintje Fransche invloed overblijft in het Nijl-bekken.’ Men zou de echtheid van zulk een verklaring wantrouwen wanneer Mgr. Jarosseau zich niet de moeite getroost had om haar schriftelijk te bevestigen. Het meest bevreemdende is stellig dat de eerwaardige bisschop verlof verleent om haar te publiceeren en dat Pierre Benoit, lid der Académie
Française, zulk een vergunning benuttigt in de periode welke wij beleven.
De vermaarde en populaire romanschrijver verzamelde nog andere historische anecdoten die den Franschen voortreffelijk te stade komen op het uur dat Londen hen poogt te dwingen en te verleiden om in de bres te springen voor de onafhankelijkheid der Abessiniërs. Men kan 't aan hem overlaten om den Britten het geheugen te verfrisschen. Niet aan hen dankt Hayle Selassie zijn kroon. Hebben zij vergeten dat zij bij de ziekte en den dood van Menelik, Leeuw van Juda, samenzwoeren met zijn gemalin Taïtoe, dat zij de provincie Harrar en het protectoraat over Ethiopië als belooning zouden ontvangen wanneer zij deze ondernemende dame op den troon hielpen? Weten zij niet meer dat Generaal Manning te Berbera met een Engelsch legercorps gereed stond om die scabreuze plannen te ondersteunen en tot een goed einde te brengen? Reken op Benoit, bewonderaar van Marchand, om den Engelschen zulke philanthropische intriges onder den neus te wrijven terwijl zij met de edelaardigste onbaatzuchtigheid den Negus hun hulp aanbieden tegen zijn Italiaanschen belager. Tartuffe, de best getypeerde farizeeër der wereldliteratuur, is een creatie van het Fransche tooneel. Men heeft te zelden de vrijheid om hem te hekelen in de diplomatie waar het krioelt van huichelaars, dan dat een Fransch schrijver een kans als Londen hem geeft zou laten schieten.
Doch de hoofdzaak dezer informaties is niet de inhoud maar haar klimaat. Niet bijster warm voor Mussolini; condoleerend voor den Negus; ijs-koud voor de Engelschen. Het heeft den Koning der Koningen dikwijls behaagd de Franschen voor 't hoofd te stooten. Parijs verdacht hem meermalen van veroveringsplannen tegen Djiboeti, dat enkele jaren geleden nog uitsluitend verdedigd werd door de woestijn. Alle kenners van Ethiopië, allen die getracht hebben een fragment van de Abessinische rijkdommen te exploiteeren zijn 't er over eens dat de Negus en zijn ministers huns gelijken niet vinden in het stroopen en villen van concessionarissen. Wanneer Frankrijk in deze streek van Afrika dezelfde rechtstreeksche doeleinden beoogde of dezelfde haast had als Italië zou het evenveel, zoo niet gegronde dan toch dringende, redenen hebben om Addis-Abeba mores te leeren. De Franschen die voor een tik met een waaier Algiers binnenvielen, die Tunis en Marokko, Tonkin en Madagascar hebben bemachtigd onder niet veel geldiger pretexten, achten zich niet de aangewezen personen om Mussolini op het gebied van koloniale penetratie te zedemeesteren. Dat wil echter niet zeggen dat zij gloeien van geestdrift voor de Italiaansche expeditie. Verre van dat. Als zij lukt (als Mussolini slaagt waar sinds Cambyses alle veroveraars spaak liepen) komt Djiboeti vroeg of laat in het gedrang. Als zij mislukt verliest Frankrijk een eventueelen tegenstander maar ook een eventueelen bondgenoot op het Europeesch tooneel. Lastig dilemma. Doch de Franschen zouden zich buitensporig komiek en onuitstaanbaar voelen wanneer hun regeering en hun pers evenals de Engelschen (zoo kort na Transvaal, zoo vlak op Ierland, etc.) den braven Hendrik ging spelen. Ook al hadden zij belang erbij, zij zouden op dit terrein netjes bedanken voor de rol van heilig boontje.
Geen enkele overweging evenwel, moreele noch materieele, noopt hen om Italië te dwarsboomen. Het accoord van Rome en de Abessinische campagne hebben zoowel Gamelin als Badoglio veroorloofd om aanzienlijke troepen-afdeelingen terug te trekken van hun gemeenschappelijke grenzen. Men schat ze tusschen de 100.000 en 200.000 man. De Fransche lichting 1934 zou op 6 Juli niet naar huis gegaan zijn wanneer de Alpen niet geneutraliseerd waren. Dat is netto winst voor beide partijen. En indien Engeland in oorlog treedt met Italië wegens de Bronnen van den Blauwen Nijl, gelijk Londen zijn kanonnen naar Frankrijk richtte voor het bezit der Bronnen van den Witten Nijl? De hemel verhoede zoo iets maar men moet aan alles denken. Zelfs aan de Japansche katoen-planterijen in Abessinië. De situatie zou zonderling gecompliceerd kunnen worden. De watervliegtuig-basis welke men aanlegt op Tahiti zou wellicht andere diensten bewijzen dan toeristische. Zoowel in de koloniën immers als in Europa heeft men zich voorbereid alsof de vermoedelijke vijand ditmaal aanwezig zal zijn in elken uithoek der planeet. Hoe lang reeds broeit de nieuwe brand? In het langzame verhittingsproces was 1914 slechts een ongelukkige episode, een Engelsch échec, want van alle mededingers (Duitschland, Oostenrijk, Rusland, Italië) lag de voornaamste - Frankrijk - niet tegen den grond. Wanneer zullen de vlammen wederom uitslaan? Parijs boekte een kapitaal succes dat de uitbarsting kan vertragen. Het maakte een bondgenoot en vazal van Albion afvallig. De magistrale zet! Als Abessinië niet bestond had het uitgevonden moeten worden. Mussolini marcheert: des te beter. Engeland kan niet wijken: troef. Was dat niet de gelegenheid om de klaroen te steken van Fachoda?
Pas in het licht van het meer dan duizendjarig Fransch-Engelsch antagonisme wordt alles helder, eenvoudig, logisch. En onoplosbaar.
[verschenen: 31 juli 1935]