Een gentlemen's agreement
Parijs, 22 Juni 1935
Het is niet zoozeer de handeling als de handelwijze die de Franschen gekwetst heeft in de bekonkeling van het Duitsch-Engelsch Marine-accoord. Minder de daad dan de manier van doen. Dat Duitschland vroeg of laat, even goed als een defensie te land en in de lucht, een oorlogsvloot zou hebben die ontzag inboezemde, was te voorzien. Als Hitler een zeemacht gedecreteerd had gelijk hij een leger en vliegende escaders decreteerde, zou de Quai d'Orsay zich daarbij hebben neergelegd met een paar hartige woorden in de kranten, een conferentie voor de galerij en een antiseptisch communiqué. Gelijk men zich geschikt heeft in alles. Gelijk men ja en amen zei te Washington in 1922, te Spa, te Rapallo, te Genua, te Locarno, te Thoiry, te Genève, in Den Haag, en andere zalige oorden waar de Gallische Haan een veer liet. Zelfs wanneer Engeland ronduit den wensch kenbaar gemaakt had om aan Duitschland bouwvergunning te verleenen voor een Marine welke Cherbourg kon bedreigen zonder Portsmouth en Plymouth te verontrusten, dan zou Parijs zeker niet gevlagd hebben voor dezen lumineuzen inval, doch de Franschman zou vrij gemakkelijk een doekje gevonden hebben voor het bloeden, een formule en een reden om te bukken. Want zwichten voor Engeland, respect voor zijn hinderlijkste en nadeeligste verlangens, handhaving der goede verstandhouding (ondanks de bitterste ontgoochelingen en de duurste offers) was tot heden toe de onwrikbare stelregel der Fransche buitenlandsche politiek.
Maar als de perfidie duldbaar wil blijven moet zij zich vermommen in de vormen van loyauteit en correctheid. Zoolang de bedrieger zich de moeite troost om den schijn te redden kan men met een zekere nonchalance dupe zijn van een eindelooze reeks bedenkelijke streken. Deze methode heeft Frankrijk sinds 1920 zonder schade voor de eer, met lankmoedigheid en met grandezza, toegepast tegenover Albion.
Reeds vijftien jaren immers arbeidt Engeland met al zijn verborgen krachten aan de herrijzenis van het funeste, zich zelf verscheurende Europa van eertijds, dat men begraven hoopte onder den zerk van den onbekenden soldaat, die in elke hoofdstad zijn wacht betrok onder kransen en bloemen. Langs de Alpen werd Italië, langs den Rijn werd Duitschland aangericht als tegenwicht dat in de beruchte machtsbalans ontbrak na het Verdrag van Versailles. Verdeel en heersch. Zal men ooit alle machinaties kennen waarmee het verderfelijke doel werd nagestreefd? Op verre na niet. Evenmin als men nauwkeurig de rol van Engeland kent in de Fransche revoluties van 1789 en 1830, in de Russische revolutie van 1917. De intriges van Albion zijn te talrijk, te verholen, te geraffineerd, te dubbelzinnig om er vat op te hebben. Wat baat het trouwens om er achter te komen? Kan men vlakuit breken met het Vereenigd Koninkrijk? Geen mogelijkheid zoolang Duitschland zich vatbaar toont voor de meest dubieuze suggesties der Britten. Geen denken aan zoolang de onverzettelijkste Germaan voor een oppervlakkig en momentaan anti-Fransch succesje principen prijsgeeft welke hij bij hoog en laag uitriep als onbetwistbaar, onafwijsbaar, onschendbaar, etc. etc., en voor welker erkenning hij hemel en aarde bewogen heeft.
Duitschland heeft mooi praten over een diplomatieke overwinning, wanneer Londen aan Berlijn genadig verlof schenkt tot het bouwen eener vloot welke slechts 35% zal bedragen van de Britsche armada. Een fraaie zegepraal! Wat blijft er met die 35% over van het dogma der Gleichberechtigung? De Keizer van Doorn en Tirpitz zouden dat onderdanige percentage nimmer geaccepteerd hebben. Zij zonden Lord Haldane die hun met veel schappelijker voorstellen aan boord kwam, onverrichterzake naar huis. Dat de Fransche vertegenwoordigers hun vloot te Washington hebben laten declasseeren tot den derden rang (zij had nog den tweeden rang in 1914) is hen nimmer vergeven door degenen hunner landgenooten, die zich bewust zijn van de draagwijdte dezer nederlaag. Versailles was een juk voor Duitschland. Toegestemd. Verdient echter het geval dat men van juk verwisselt een speciale vermelding, laat staan een danklied? Nog een andere onverkwikkelijke vraag: Zou Duitschland berusten in een leger en in een wapentuig dat zich beperkte tot 35% van de Fransche effectieven en materiaal? Neen? Waarom niet? Waar zit het verschil? Als er een verschil is kan het slechts liggen in opvattingen of reflexen welke Hitler en Joachim von Ribbentrop de eersten zullen zijn om als pre-historisch en ante-diluviaansch te kwalificeeren. Doch twijfel er niet aan: Reeds wanneer Duitschland een verhouding inwilligt van 7:10 (dus 70%) zal Frankrijk een Te-Deum aanheffen.
Het zakelijkste echter werd in deze aangelegenheid bijzaak wegens de onhebbelijkheid en de animositeit welke de Engelschen tijdens de negociaties aan den dag legden jegens Frankrijk. Zij hebben de Franschen misleid, bedrogen, bedot met praktijken waarvoor men nog krassere uitdrukkingen zou kiezen als de civiliteit ze veroorloofde. Zij hebben geen list, geen leugen, geen bluf en geen veinzerij geschuwd om de Frenchmen in een toestand van argelooze vertrouwelijkheid te houden en hen te overrompelen met een voldongen feit. Terwijl de gansche Britsche pers fulmineerde tegen Duitschland dat de pretentie vertoonde om een noemenswaardige vloot te herbouwen, reisde John Simon naar Berlijn om Hitler een oorlogsmarine aan te bieden, inferieur aan de Engelsche vloot, dat spreekt vanzelf, maar equivalent aan de Fransche. Want het staat vandaag onomstootelijk vast dat het geheele accoord en al zijn termen niet gezocht of geëischt zijn door Duitschland, maar geïnspireerd en gedefinieerd werden door Engeland. Terwijl men de Franschen het omgekeerde op den mouw trachtte te spelden spoorde een officieus gezant uit Genève naar Parijs en gaf in naam van zijn minister de plechtigste verzekeringen dat de Fransche belangen bij de onderhandelingen gerespecteerd zouden worden. Maar een Duitsche vloot van 35%, voor 't meerendeel gevormd uit fonkelnieuwe schepen, dat is het ensemble der Fransche Middellandsche Zee- en Oceaan-eskaders, de oude booten meegeteld; daaruit resulteert voor Frankrijk de inferioriteit tegenover Italië, gevoegd bij de inferioriteit tegenover Duitschland; de onmacht en onveiligheid op beide zeefronten; het gedwongen protectoraat en arbitrage van Engeland.
Na deze eigengereide en machiavellistische bereddering van een essentieel Europeesch statuut ontwaakte bij den Brit een vleugje van schroom ten opzichte van een bondgenoot die dikwijls zijn leenman was, en die sedert vijftien jaren (om Engeland niet te ontrieven; om zelfs den schijn niet te wekken van ontrouw jegens Albion!) koppig geweigerd had om rechtstreeksche onderhandelingen aan te knoopen met Duitschland. Londen vroeg de opinie van Parijs over het beraamde accoord. De formaliteit maskeerde nauwelijks een nieuwe onheuschheid want precies twee uren nadat de Fransche nota het Foreign Office bereikte (en de Quai d'Orsay had zich extra gehaast!) was de overeenkomst geteekend. Kon het plomper? Het nationale motto Wait and see werd zelden feestelijker verloochend en gelogenstraft. Spreek de Franschen daarna nog van de traagheid, de besluiteloosheid der Engelsche diplomatie! Binnen veertien dagen, de diverse holidays van Pinksteren meegerekend, werd de heele affaire bedisseld. Het Verdrag van Versailles was verscheurd door een der partijen die het redigeerde. Het pact van Lausanne (1932!) waar Herriot en MacDonald. beiden nog minister in levenden lijve, elkaar verstandhouding beloofden betreffende alle Europeesche kwesties, was zonder opzegging ongeldig verklaard, want bij de Duitsch-Engelsche verbintenis had men Frankrijk niet geconsulteerd.
De idyllische band van Stresa, nauwelijks gesmeed en nog niet koud, was verbrijzeld. Ten overvloede, als slotsom eener ondervinding welke hem heugen zal, had de Franschman het katterige gevoel van beduveld te zijn geworden door de knepen van een gereputeerd gentleman die hem het laatste restje fiducie beneemt in de menschelijke betrouwbaarheid.
De bedoeling om Frankrijk een poets te bakken is dermate ostentatief, dat de motieven van Albion's escapade oneindig dieper moeten schuilen dan in een plotselingen zucht om Duitschland recht te doen wedervaren. Volgens de meeste waarschijnlijkheid ligt de oorzaak der Engelsche boosaardigheid in de Fransch-Italiaansche verzoening, in het oproer van den Italiaanschen vazal die zich verstout om Londen te weerstreven aan de bronnen van den Nijl, in de weigering van Parijs om Mussolini te dwarsboomen bij zijn opmarsch naar Abessynië en de waterreservoirs van het Tsana-meer. Als dit zoo is en als Mussolini volhardt in zijn plannen, zal de Negus de eerste zijn die lijdt van de Britsche nukkigheid. De Italiaansche vriendschap wierp nog geen zichtbare voordeelen af voor Frankrijk, maar is dit een reden om haar in den kiem te smoren, op een wenk van den Engelschen partner wiens genegenheid niets dan teleurstellingen bezorgde? Dit zou waarlijk het toppunt zijn, wanneer de Franschen, voor het pleizier der Britten die hen overal en altijd hebben tegengewerkt, zich ook nog den haat op den hals haalden van Rome. Is Engeland niet mans genoeg om zijn Negus te beschermen? Wat riskeert Parijs erbij om het Fransche visa te verleenen aan de Italiaansche expeditie? Hoogstens dat de harmonie tusschen Londen en Rome totaal vertroebeld wordt en dat Italië, wellicht overwinnend, maar min of meer gehavend uit een strijdperk te voorschijn komt dat zich hachelijk laat aanzien. Zou dit geen relatieve winst zijn, al het ongewisse der Engelsche en Italiaansche karakters in aanmerking genomen? Noch op den een immers, noch op den ander mag Frankrijk redelijkerwijze staat maken voor het bouwen eener ordelijke wereld. Wie kan Mussolini op 't oogenblik een avontuur ontraden zonder hem te krenken? Op zijn best mag men hopen dat hij stille sympathie zal weten te waardeeren, vooral wanneer hij in de knel raakt. En hoe onbezonnen ook de politiek is welke Engeland inluidt, de vijand die
Calais bedreigt, zal altijd gemeenschappelijk zijn. In 't ergste geval zal de Engelsche vloot slechts haar eigen taak verzwaren.
Wat verloor de Franschman dan bij het accoord van 18 Juni, verjaardag van Waterloo? Niets dan een laatste illusie. De illusie dat er land te bezeilen viel met Britsche staatslieden. Hij heeft haar lang genoeg gekoesterd om haar een beetje te bejammeren. Maar wijl ze hem meer kwaad dan goed berokkende, zal hij eindelijk misschien de consequenties trekken uit een te lange periode van paralysie en voogdij.
[verschenen: 13 juli 1935]