De val
Parijs, 31 Mei 1935
Oordeel mij hiernaar, zei Flandin toen hij 't bewind aanvaardde: de koers van 't geld, de koers der staatsfondsen, het cijfer der werkloozen. Toen hij een half jaartje geregeerd had kostte het geld te Parijs nog altijd bijna driemaal duurder dan te Londen, want de Staat hield geen oogenblik op met kapitaal te draineeren naar zijn kassen, tot schade van handel en nijverheid. De Fondsen stagneeren beneden normaal-peil, ondanks de loffelijkste pogingen van de Caisse de Dépôts om een papier te vergulden waarvan zij wagonladingen bezit. Hoewel de wapenfabrieken dag en nacht draaien, hoewel een geheele lichting recruten door de verlenging van den militairen dienstplicht aan de arbeidsmarkt is onttrokken, verminderde het totaal der lediggangers slechts in onbeduidende proporties. Fiasco over de gansche lijn. De wegen van Flandin bleken geplaveid met de beste bedoelingen en zij voerden naar een hel die weldra overcompleet was.
Geen wonder. Deze ondynamische reus verdeed zijn tijd en zijn talenten in tobberijen over het probleem van de geit en de kool. Reeds Doumergue had zich suf gestaard op den zelfden rebus, waarin de schatkist de kool voorstelt, de gulzige onderdaan de snoeperige geit. Hij verkreeg de macht om decreten uit te vaardigen als een dictator, en decreten hadden het raadsel niet opgelost noch vereenvoudigd. Hij kon 50.000 ambtenaars schrappen van het budget, maar hij durfde ze niet ontslaan in de bureaux. Toen het geschipper spaak liep, coiffeerde hij zich met de baskische baret, die in Frankrijk synoniem werd met alleenheerschappij, vroeg een hervorming der Constitutie en liet zich gemakkelijker afdanken dan een georganiseerde postbode of onderwijzer. Bij tusschenpoozen verschijnt hij te Parijs dat hem als een triomfator heeft toegehuldigd en waar geen sterveling nog naar hem omkijkt.
Een man, een koninkrijk voor een man! Zou het Parlement alles te zamen genomen verstandiger en bruikbaarder zijn dan de faam het afschildert? Zooals de Kamer boog voor het rietje van den lilliputter Doumergue, zoo gehoorzaamde zij aan den slappen scepter van den brobdignacschen titan Flandin. Zes maanden lang heeft ze alles gestemd wat hij haar voorlegde. Met meerderheden van 500, met unanimiteiten, met handopsteken. Zonder enthousiasme, doch als een schooltje dat onder de plak zit. En op een leelijken dag, wanneer de wagen verzand raakt tot aan de assen van het vijfde rad, komt de pers aan de afgevaardigden vertellen dat al hun gestem nutteloos en zonder uitwerking geweest is. Ziedaar de belooning voor hun tamheid. Flandin, na een verbeuzelde Kerst-vacantie waarin niemand hem op de vingers tikte, na eindeloos gelanterfant gedurende een gerekte Paasch-vacantie, na voor de rest van den tijd als de fabelachtige ezel aarzelend geknikkebold te hebben tusschen de hooischelf van links en de zilverdistels van rechts, Flandin vraagt pleins pouvoirs. Waarvoor? Had hij ze niet? Werd hem ooit iets geweigerd? Zeilde er ook maar het vluchtigste onweerswolkje langs zijn parlementairen hemel? Zeker, men vond hem niet sympathiek. Hij heeft minder galvaniseerend vermogen dan een doodbidder. Hij had gedreigd met een stok op de ruggegraten, als een echte Jan Klaassen. Zijn lijzigheid bezorgde de communisten een onbehaaglijke victorie bij de verkiezingen voor gemeenteraden en provinciale staten. Men herkauwde een menigte andere bezwaren. Maar de daling van zijn crediet, de stille afkeer die hij inboezemde was nog nimmer vertolkt door de stembus der Kamer. Wie zegt dat de gedweeheid der députés plotseling verkeerde in onwil? Had hij niet eerst het gebruikelijke procédé kunnen probeeren? In plaats daarvan komt hij eensklaps op de proppen met een catastrofe. Het deficit zwelt uit als de Bibendum van Michelin. Zeven milliard. Dertien. Drie-en-twintig
milliard. De franc wankelt. Ieder rent naar de Bank om 220 biljetten te ruilen voor een klomp goud. De liefhebbers wachten met volgnummers in de rij. Te tien uur 's morgens telt men er reeds 94 in de hall der Banque de France. De reserve smelt bij milliarden tegelijk. De Gouverneur beraadslaagt met den President der Republiek. Geen cent meer in de Staatskassen en wij zijn op 't eind der maand. Failliet of pleins pouvoirs; Flandin schreeuwt ‘Weg met de speculanten’; maar verroert geen pink. Zijn vriend Paul Reynaud voert sedert maanden een venijnige propaganda voor de devaluatie. Raymond Patenôtre, député en financier, eigenaar van ‘Le Petit Journal’ (wiens vrouw Laval vergezelde naar Moskou) geeft ongehinderd een extra-devaluatie-nummer uit van zijn krant, dat gratis en straffeloos in honderdduizenden exemplaren over Frankrijk verspreid wordt.
Wie zou niet tegenspartelen bij zulk een komedie? Zij wordt geslikt door 202 afgevaardigden van kakelbont pluimage. Maar 353 volksvertegenwoordigers van allerlei richting ketsen haar af, ofschoon Herriot de gevraagde volmacht verdedigde met zijn meest pathetische intonaties, ofschoon President Lebrun openlijk zijn invloed uitoefende ten gunste van den ongerijmden inval, en ofschoon Flandin zijn ministerieel bestaan nadrukkelijk vereenzelvigde met het lot der nationale valuta. Welk een séance! Alle factoren van suggestie worden grondig geëxploiteerd. De schrik. De paniek. De verantwoordelijkheid. De buitenlandsche bedreiging. De ongewisse toekomst. Vooral het automobiel-ongeluk. Gezwachteld in een kolossaal verband betreedt de Premier de vergaderzaal, geleid door zijn broer die dokter is en hem verzorgt. De tribune is voorzien van een steunsel waarop de gebroken arm rust. Achter den redenaar waakt de geneesheer. Wanneer het gewonde lidmaat afzakt schuift hij het behoedzaam in de voordeeligste positie. Het gelaat van den spreker wordt hoe langer hoe bleeker, zijn trekken verstarren in een uitdrukking van pijn. Hij is begroet met een ovatie van verscheidene minuten en het scheelt een zier of de Assemblée laat zich vermurwen door het pakkende schouwspel van een zieke die al zijn moed samenraapt om te pleiten voor een hopelooze zaak en niet weg te duizelen in een flauwte.
De overdrevenheid der mise-en-scène schaadt ten slotte de overtuigingskracht der argumenten. Kan men in gemoede pleins pouvoirs verleenen aan iemand die zoo zichtbaar invalide is en 't nog geruime dagen zal blijven? Andere bedenking: Waarom al die haast? Waarvoor al dat dramatische alarm? Wat steekt daar achter? Wie zijn de machinisten in de coulissen? Nieuwe achterdocht: Flandin gooit ballast uit. Hij wipt zijn minister van Financiën over boord om zich te redden. Hij verklaart zich bereid de taak van dezen tastenden collega, die nooit precies wist wat hij wilde of wilde wat hij [wist] op zijn schouders te laden. Zo[u] [woord ontbreekt] waarmee hij den stok dacht te zwaaien, misschien minder invalide zijn dan hij lijkt? Verbouwereerend dilemma, waarbij zelfs de bezweringen van Herriot niet konden orienteeren naar de keuze welke hij scheen te wenschen. De Kamer juichte Flandin toe met haar hart. Om zijn kranigheid. Om in sentiment niet voor hem onder te doen. Zij executeerde hem echter met haar nuchter verstand. Om zijn dubbelzinnigheden. Om hem in dapperheid te evenaren. Want de executie van zulk een gewonde eischte een zekeren heldenmoed.
En nu het 9de kabinet der legislatuur welke aanving in 1932. Het 9de ministerie, dat het 97ste zal zijn der Republiek die uitgeroepen werd in 1871 en dus 64 jaren oud is. Nauwelijks geïnstalleerd in den historischen Huize Matignon, een waar paleis dat herinneringen bewaart aan Talleyrand en andere beroemdheden, moet Pierre Etienne Flandin verhuizen en voor vrouw en kinderen een andere woning zoeken. Hij heeft de Engelschen willen imiteeren die hun Premiers onderdak verschaffen. Toen hij dit aanlokkelijk voorbeeld besloot na te volgen vergat hij niets dan de kortstondigheid van het ministerieele leven in Frankrijk. Zouden de pleins pouvoirs deze zonderlinge en dure gewoonte kunnen breken? Neen. Niet zoolang er een Fransch Parlement is, en niet zoolang de Fransche regeerders, of ze zes voet meten of zes duim, in zoo hooge mate verstoken zijn van de gaven die een politicus stempelen tot staatsman.
[verschenen: 22 juni 1935]