Zonder Zon
Parijs, 27 Mei [1935]
Terwijl de Franschen voor de helft in anarchie verkeeren, voor de helft op een holletje erheen schijnen te gaan, wordt La Saison de Paris geopend met de Tentoonstelling van Italiaansche Kunst in het Petit Palais. Er was zelden zooveel politie op de been, geheime en geüniformde, in dezen kalmen, rustieken hoek der Champs-Elysées. De grasperken en bosschages rondom het gracieuse museum waren omheind met palissaden. Men vreesde een aanslag. De inrichters der expositie hadden honderden dreigbrieven ontvangen van anti-fascisten en futuristen, die meldden dat zij al die onze-lieve-heerigheden van Mussolini en den Paus in de lucht zouden laten vliegen. Toen de President der Republiek en zijn Italiaansche gasten in aantocht waren, werd het heele paleisje hardhandig ontruimd. Genoodigden, kunst-critici, journalisten, fotografen, cineasten, alles werd op straat gezet en geparkeerd achter planken. De camera's gingen onmiddellijk in staking, waarin zij naar mijn meening ongelijk hadden, want het kiekje was de moeite waard en zou den romeinschen ordestichter verheugd hebben. Daar de Franschen eenerzijds voor den duivel niet bang zijn en nog minder voor een paar problematische bommetjes, daar zij anderzijds door een magistrale reclame opgeschroefd waren tot de zevende hemels der belangstelling, leek het Petit Palais op een belegerde vesting, welker manhafte bezetting een aanval van den opdringenden vijand met den moed der wanhoop afslaat. Als proeve van janboel mocht dat er wezen. De kleurige banieren der Italiaansche steden waarmee het museum was opgetooid, verhoogden nog de impressie en de ontroering van een middeleeuwsch oproer.
De expositie ondertusschen is een gebaar, waarvan de artistieke bedoeling niet onderdoet voor de politieke en beiden zijn onmeetbaar. Ik waag mij niet aan een beschrijving van al de Titiaan's, Raphaël's, Botticelli's, Correggio's, Cimabue's, Veronese's, Giotto's, Angelico's, Tintoretto's, Ucello's, alle Madonna's en Venussen, hier verzameld. Om niet den indruk te wekken dat gij den catalogus doorbladert eener unieke veiling, den bladwijzer van een handboek van beeldende kunsten, een deeltje van Baedeker, zou ik meer dan een krant moeten volschrijven. Men is vermorzeld te midden van zooveel meesterstukken, geconsacreerd door eeuwen roem en bibliotheken van lof. Gezegend land dat zulk een overvloed bezit van onverjaarbare en voor immer gestabiliseerde schatten. Tot het einde der tijden zal het menschdom huwelijksreisjes ondernemen en bedevaarten naar de dichterlijke oorden waar zij ontstonden en thuis hooren. Het was lang geen slecht idee van Mussolini om den Franschen deze monsters van onvergankelijke waarde voor twee maanden op zicht te sturen. Hij geeft een blijk zijner vriendschap (en geheel gratis naar men zegt) door Parijs dat naar adem snakt een attractie te verschaffen, welke toeristen zal trekken. Maar wie wenscht niet een poos te dwalen langs de oevers van den Arno, door de valleien van Sienna, door Pisa, Parma, Venetië, Ravenna, na zooveel schilderijen en marmer bemijmerd te hebben, die meer beloften behelzen dan alle aanplakbiljetten der wereld? Gij kunt ervan overtuigd zijn, dat vanaf den datum dat de Nachtwacht voor den eersten keer geëxposeerd zou worden te Parijs, het aantal Fransche toeristen in Holland zal verhonderdvoudigen.
Zonde en jammer evenwel dat zelfs de inwijding dezer schoonheid ons herdompelen moest in de grauwe kwellingen van iederen dag. Ik wil niet insinueeren dat het portret van den Negus van Abessynië, met zijn byzantijnsch profiel, zijn fluweelen oogen, zijn archaïstisch figuur, uitstekend op zijn plaats ware tusschen de bijbelsche en mythologische tooneelen der Renaissance. Hij spookt reeds meer dan genoeg aan den overkant der Seine, vijftig passen verder, op den Quai d'Orsay, waar men een mirakel voor hem afbidt als het Offer van Abraham. Maar veronderstel dat de Soviets hier een manifestatie zouden organiseeren van Russische kunst uit de periode der Tsaren. Kunt gij u verbeelden dat de Fransche bourgeois, die alles behalve verrukt is over de infiltratie der communisten, samenzweringen smeedt, dreigbrieven tikt, revolvers laadt en den tempel der muzen uitkiest om tovaritsj Stalin en den ex-gangster Litvinoff een onprettige gewaarwording te bezorgen? Neen, dat doet hij niet. De Fransche bourgeois, hoe warmbloedig hij ook is, denkt daar niet aan. Het zou niet in zijn hoofd opkomen en deze passiviteit reeds mag men in de gegeven omstandigheden met eenig recht betreuren. Doch als hij persoonlijk in een afwachtend defensief wil talmen, en jerimieeren en larmoyeeren, waarom veroorlooft hij den tegenstander voortdurend het offensief? Curieus! Met al haar politie kan de burgerklasse lastige gevolgen temperen, zij kan geen enkele oorzaak breidelen of opheffen. Nooit wordt een kwaadaardige agitatie bestreden in haar oorsprong. Een ceremonie waarheen Mussolini zijn schoonzoon afvaardigt, wordt brutaal verstoord onder voorwendsel van een complot en ontaardt in een paniekje. Geloof echter niet dat men arrestaties of huiszoekingen verricht heeft in anti-fascistische kringen. Het asylrecht is heilig. Gij meent misschien dat het arbeidspersoneel der Normandie, trots eener maatschappij en eener vlag, met oplettendheid gecontroleerd is? Dat zal u tegenvallen. Er breekt
brand uit in een cabine en de dader blijkt een weerspannig individu dat vijf jaar gevangenisstraf achter den rug heeft. Waar zooveel fatsoenlijke werkloozen een baantje zoeken, had men dezen opstandeling een beetje vroeger zijn papieren kunnen vragen. Doch gedachten zijn vrij en zelfs de daden tot zij betrapt worden. Wanneer de bemanning der Normandie op den vooravond der feestelijke inauguratie tot staking overgaat en door de heele publieke opinie gedesavoueerd wordt, onderhandelt het gouvernement op voet van gelijkheid met de stakingsleiders, bakt zoete broodjes en past geen enkele sanctie toe. In welk land kunnen zulke dingen gebeuren behalve in Frankrijk?
Die passiviteit is niet verontrustender dan tien jaar geleden, doch zij wordt met den dag onredelijker. Zij bestendigt en verergert een ongezond klimaat dat de inschikkelijke burger in tijden van voorspoed geduldig verdroeg, maar dat geen zier deugt voor de beteugeling eener crisis, nog minder voor een herleving. Wat kan er terecht komen van de Saison de Paris wanneer men brekespellen duldt, die geen gelegenheid verzuimen om een spaak in de wielen te steken? Zij zijn gefokt bij massa's: de klassestrijders, de nurkschen, de kribbebijters, de kankerpitten, de zwartkijkers, de saus-bedervers, de knorrepotten, de querulanten, de roet-in-'t-etengooiers, de klophengsten, de hannekemaaiers, de isegrimmen, de boemans en de vogelverschrikkers. Een volk, gereputeerd om zijn vroolijkheid, zal dat een eeuw verduren zonder merkbare schade. Maar vroeg of laat krijgen de grommers de overhand en dan moet de regeeringscommissaris van propaganda bedelen en preeken voor een schijntje goed humeur. Parijs werd, zooals niet lang geleden New-York beschreven is in Fransche reisverhalen: een stad zonder glimlach, waar ieder zich door de straten voorthaast met toegeknepen lippen en een stroeven blik. Ik ken geen dagblad meer dat niet een artikel publiceerde over het motief: soyons gais! En men is vroolijk: als de boer die kiespijn heeft. Elke fuif begint met haarpijn. Men feest met een steen op het hart, een kramp in den lever, een nachtmerrie in de oogen. Magnifiek saldo eener levensbeschouwing die haat, nijd, afgunst, eindelooze revindicaties en de filosofie van den varkenstrog tot basis, uitgangspunt en doeleinde koos!
Een roman, deze maand verschenen. en die eenstemmig geprezen wordt als een meesterwerk, heet niet toevallig Jours de Colère. Hij is van Madame Simone, de befaamde actrice, die het meerendeel van Bernstein's hoofd-rollen creëerde, en behandelt, knap verteld, de wederwaardigheden eener verloopen familie, onderhouden door de oudste dochter, die op haar beurt verloopt in een lamentabele verliefdheid. Een late en vrije variatie op Wuthering Heights van Brontë. Interessant maar niet interesseerend. De titel is het best. Hoewel het boek een aardige pint gal destilleert, staat die titel in dermate los verband met het onderwerp, dat men hem slechts verklaren kan door aan te nemen, dat hij de schrijfster gesuggereerd en opgedrongen werd door het milieu dat haar omringt. In ieder geval is hij minder karakteristiek voor het boek dan voor de stad en het land waar zooveel kwaadheid broeit.
[verschenen: 17 juni 1935]