De stille hoop
Parijs, 19 April [1935]
Bericht in de kranten:
‘Op verzoek van Z.E. Roland Koester heeft de politie een aantal karikaturen doen verwijderen op den Salon des Humoristes welke beleedigend geacht werden voor den Reichsführer.’ Dit is het tweede bericht van dien aard. Kort na de opening der expositie werd op wensch der Ambassade een teekening afgehaakt, Hitler voorstellend met een bijl in de rechter en twee onthalsde vrouwenhoofden aan de haren in de linker. Het onderschrift luidde: ‘Om vooruit te komen in de wereld moet men de vrouwen op zijn hand hebben.’
Tekst en prentje waren den duizendkoppigen man-van-de-straat langs de koude kleeren gegleden. Hij weet dat men in Engeland de vrouwen ophangt. Dat men ze electriseert op een stoel in Amerika. Dat de Russen haar een revolverloop in den rillenden nek boren. Is dat zooveel gracieuzer en beschaafder? 's Lands wijs 's lands eer. De Franschen, jong en oud en van beiderlei kunne, die de verstandskies kregen tusschen 1914 en '18, weten ook dat een massa buiksprekers en fonografen van prima fabrikaat hun uiterste best doen om hen uit het lood te brengen en op hol te jagen. Zij kennen het refreintje en zijn vast besloten zich met zulke muziek niet meer te laten lijmen. Het middel om ze aan den kook te krijgen is nog niet verzonnen. Wat zij aan hitsende leugens verduwen met een effen gezicht, met superieure minachting voor de stumpers die zich uitsloven om vuurtjes te stoken die niet branden willen, zou in staat zijn om minstens drie propaganda-ministeries te ontmoedigen, als de propagandisten niet betaald werden, zelfs voor vliegers welke niet opgaan. Van dit standpunt beschouwd had Roland Koester zich zijn moeite kunnen sparen. De Fransche natie laat zich haar opinies niet meer ingeven met een paplepel. Zij borg de kinderschoenen op bij een berg souvenirs waarvan de meesten niet rooskleurig zijn.
Met dat al blijft de dubbele interventie der Duitsche Ambassade een onmiskenbare aanslag op de Vrijheid van gedachte, in een onafhankelijke republiek die voor deze vrijheid herhaalde malen hemel en aarde bewogen heeft. Het is een gebaar dat een diplomaat vermijden zal wegens het riskante, omdat het doordravers reden geeft zich overstuur te maken, of wegens het ongebruikelijke, omdat het een buitensporige kitteloorigheid verraadt. Een gezant richt dergelijke verzoeken alleen tot een gouvernement dat hij humeurig en demonstratief wenscht te prikkelen, of tot een gouvernement waarmee hij op vertrouwelijken voet verkeert en van welks vriendschappelijke medewerking hij verzekerd is. Merk wel dat Frankrijk zich met evenveel recht te Berlijn zou kunnen beklagen over Kladderadatsch en andere satirische bladen die met moeite het midden houden tusschen scherts en schimp. Wanneer de Fransche regeering Koester naar huis had gezonden met een pak teekeningen en uittreksels van enkele tooneelstukken onder den arm dan zou de ambassadeur als homme d'esprit slechts hebben kunnen danken met een glimlach.
Het instructieve van dit zeldzame incident ligt echter niet in de houding van een gedienstig minister doch in de reactie der pers zelf. Verplaats u een oogenblik vijf en twintig jaar terug in het verleden. Verbeeld u dat Wilhelm II, dien de karikaturisten veel erger en veel persoonlijker toetakelden dan zij vandaag schermen tegen Hitler, zich vermeten had een censuur uit te spreken over de Fransche hekel-kunst en zijn hardste roskammers. Het Europeesch Concert ware overschreeuwd geworden door de herrie der bladen van den Boulevard. De vonken zouden gespat hebben uit den druk-inkt. Het flauwste scribentje had een wrekende lier gepakt om zijn toorn te vertolken. Wilhelm II kon het ontslag eischen van een minister (Delcassé) zonder glazen te breken. Een veto tegen Hansi of een ander patriottisch teekenaar zou een zoodanig kabaal gesticht hebben dat hij zich aan zulken ongerijmden inval nimmer heeft durven wagen.
Nu Hitler vandaag de ongeschreven conventies trotseert gebeurt er niets niemendal. De pers, die altijd met toestemming of op commando marcheert, geeft geen ziertje asem. Is zij zooveel makker, slapper of voorzichtiger geworden dan vroeger? Neen. Nijdiger dan ooit te voren spant zij zich in om achterdocht en prikkelbaarheid tegen den Germaanschen overbuur aan te wakkeren, de geschillen te verscherpen. Elk Duitsch vliegtuig dat boven een. Fransch fort verdwaalt, wordt zorgvuldig gesignaleerd. Zij verhaalt omstandig hoe de zoeklichten der Nazi's elken nacht de Fransche Rijn-oevers afspeuren. Münchhausensche verzinsels, uit Engelschen duim trouwens, over schrikwekkende wapenen door Duitschers uitgevonden, worden met vette letters gepubliceerd op de eerste pagina. Wanneer anarchistische malloten te Bordeaux zich door een kapper en een Oostenrijkschen arts laten steriliseeren ontwaren ernstige kranten de misdadige hand van Duitschland dat met bistouri en catgut het Fransche ras aantast in zijn kiemen. Heele feuilletons worden opgedischt over ondermijnde bruggen, gebouwd door Duitschers, voor rekening der oorlogsreparaties. Spionnage of spionnitis? Als de geschiedenissen op den keper onderzocht worden blijken ze niets om 't lijf te hebben. Praatjes voor de vaak. De nonsens ligt er zoo dik boven op dat men zich afvraagt welke schijnstooten er achter schuilen en voor wie ze bestemd zijn. De lezers in ieder geval zouden zonder eenigen spijt een gezwets missen dat ze vierkant aan hun laars lappen en dat inderdaad niet den geringsten invloed uitoefent noch op de psychologie van 't volk noch op de daden der regeering. Want even systematisch als de pers het bijkomstige en het gefantaseerde uitpluist, aandikt, dramatiseert, even regelmatig verwaarloost zij het typische, het markeerende. Geen woord b.v. over het feit dat de vrouw van Wesemann, betrokken in de uitlevering van Berthold Jakob, uitstekende relaties onderhield met de Sûreté Nationale. Geen
syllabe over de inwilliging van het verzoek om Hitlers moreele beeltenis te beveiligen tegen schenners.
Het is gewaagd om zulke microscopische aanwijzingen te interpreteeren. Het is nog gevaarlijker om ze te veronachtzamen als miniem. Zij zijn misschien de niet geheel uitwischbare, misschien de opzettelijk doorschemerende sporen van verborgen bedoelingen. De politiek zou geen kunst zijn en geen wetenschap wanneer zij niet haar geheimen had, haar raadselen, haar ondergrondsche banen, haar gezichtsbedrog, haar verrassingen, haar onzekerheden. Ik voor mij rangschik die sporadische, clandestiene teekens onder de getuigenissen, duidelijk genoeg om te verhoeden dat wij door onrustbarende uiterlijkheden aan beide zijden der grens het geloof verliezen in een harmonische evolutie.
Die teekens bewijzen niets. Zij kunnen ons bedriegen. Wij kunnen ze overdrijven. Goed. Maar zij zijn positief en wettigen de hoop. Tijdens de Conferentie van Stresa reisde de Parijsche député Scapini, blindgeschoten op een slagveld, naar Berlijn en had een onderhoud met Hitler. Het is niet onmogelijk dat deze gedachtenwisseling later gewichtiger blijkt dan de heele cinematografische vertooning van Isola Bella. Waarom vertwijfelen, zoolang een Scapini den moed niet laat zakken? Onlangs hadden Duitsche en Fransche oorlogs-vliegeniers zich vereenigd aan een broederlijken maaltijd. Onder hen was Capitaine Fonck, de Fransche Richthofen. Op het Concours Hippique te Berlijn is de Marseillaise aangehoord door vijftig duizend toeschouwers met gestrekte armen. De commandant van het Fransche équipe stelde een Kameradschaft-prijs in. Fransche officieren bereden de paarden hunner Duitsche collega's. De Duitsche officieren bereden de paarden der Franschen. Ridder-romans? Don Quichotterie? Zooals gij wilt. Maar die uitingen van goeden wil spruiten voort uit zeer diepe gevoelens, ontkiemd in de loopgraven, gehard in den strijd, bestand tegen de vuurproef, welke alleen Franschen en Duitschers, maar verder geen enkele andere natie, samen kunnen uitwisselen en ondervinden. ‘Wij zullen u de hand reiken tot wij er een kramp van krijgen,’ heeft Goebbels gezegd. Het meerendeel der Franschen zal in hun hart nimmer aannemen dat die hand niet gegrepen wordt, zoolang zij niet gedwongen zijn te zwichten voor de evidentie. Zoolang er geen onzalige beslissing gevallen is, afgetroggeld door een minderheid. ‘Geen oorlog meer met Frankrijk’ is een leid-motief van Hitler. Het heeft machtig genoeg weerklonken onder de Franschen om zijn natrillingen, zijn variaties nergens uit het oog te verliezen. Om het als een impulsief Wagneriaansch thema te volgen in de afgronden van het orkest waar het zich langzaam ontworstelt aan donkere accoorden, tastend
naar licht, zoekend naar kracht, hunkerend naar zijn warmste accent, zijn weldadigsten bloei. En mogen zij die aan weerskanten deze vervulling nastreven zich getrouw blijven zonder te versagen.
[verschenen: 8 mei 1935]