Uit het hoofdkwartier
Parijs, 10 April 1935
Het is opmerkelijk dat de zeventigste verjaardag van Ludendorff en zijn luisterrijke rehabilitatie door de aanvoerders van het nieuwe bewind juist samenvalt met het verschijnen van een boek dat de krijgskunde van den Kwartiermeester-generaal der Duitsche strijdkrachten beoordeelt met een strengheid, welke de lauwerkransen stuk voor stuk ontbladert tot er niets overblijft dan de kale takken. Als Ludendorff gevoelig is voor coïncidenties dan zal hij in zichzelve mompelen: zullen die vermaledijde Franschen mij altijd en overal in den weg zitten? Wanneer hij nog dezelfde stokpaardjes berijdt waarmee hij sinds zijn nederlaag den tijd gekort heeft zal hij uitroepen: Weer een streek van de Franc-Maçonnerie en de Jezuïeten!
Wij bedoelen de buitengewoon merkwaardige studie van Generaal Loizeau welke onder den titel ‘La Stratégie allemande en 1918’ met een aantal kaarten en een inleiding van Weygand dit voorjaar uitgegeven is door Berger-Levrault te Parijs. Niet competenter zijnde in oorlogszaken dan het gezond verstand en een voorzichtige toetsing der argumenten ons veroorloven, zouden wij nimmer partij durven kiezen in een zuiver technisch debat wanneer de naam van den ex-generalissimus van het Fransche leger, die Ludendorff's persoonlijke tegenstander was, den inhoud dezer bladzijden niet dekte met zijn onbetwistbare autoriteit. Het zou niet in ons opkomen om te spreken over ‘de fouten en de vergissingen’ van een veldheer wiens tallooze bewonderaars steeds de overtuiging zijn toegedaan dat hij meer wegens incidenteele dan intrinsieke oorzaken het onderspit dolf, wij zouden er niet aan gedacht hebben om een aureool te verduisteren die totnutoe zelfs in de nederlaag onverzwakt gestraald heeft, wanneer zoo contrasteerende opinies niet steunden op de gezaghebbendste schrijvers. Van den anderen kant lijkt ons het feit dat een bevelhebber, aan wien zijn overwinnaars de ernstigste dwalingen ten laste leggen, wederom organiseerend, adviseerend, concipieerend en wellicht commandeerend ten tooneele treedt, rijk genoeg aan mogelijke gevolgen voor de toekomst om een oordeel te vermelden waartegen Ludendorff's eer-herstel reeds verzet schijnt aan te teekenen.
Volgens Loizeau en Weygand was het strategisch idee waarop Ludendorff zijn groote offensief van 21 Maart 1918 gebaseerd had uitstekend, onberispelijk, uitvoerbaar en een leerling van Von Schlieffen waardig. Na langdurige discussies met kolonel Wetzell, chef van het bureau der krijgsoperaties, over het punt van den aanval (zou men eerst de Fransche of eerst de Engelsche strijdkrachten vernietigen?) waren beide mannen tot overeenstemming geraakt en op 11 November 1917 zette de kwartiermeester-generaal te Mons voor de Staven der betrokken leger-afdeelingen de manoeuvre uiteen welke door oprolling van den Britschen rechtervleugel de geleidelijke instorting moest teweegbrengen van het gansche Engelsche front. Het offensief zou geopend worden in de streek van Saint-Quentin waar de middelmatig georganiseerde tegenstander over weinig reserves beschikte en waar een doorbraak aanzienlijke kansen van slagen scheen te toonen. Na tusschen Péronne en Ham de Somme bereikt te hebben zou de aanval zich ontwikkelen in Noord-Westelijke richting terwijl de linker flank der troepen zou steunen op de rivier. De Somme scheidde het operatieveld in twee afgesloten compartimenten. Aan den Zuidelijken oever was men sterk genoeg om de Franschen defensief in toom te houden. Op den Noordelijken oever zou het gros der manoeuvre-massa zich in concentrische stooten aan den rechtervleugel der Engelschen vastklampen tot de gewenschte beslissing (oprolling en omsingeling) verkregen was.
Het weloverlegde plan benuttigde op meesterlijke wijze de voordeelen van het terrein en de kwetsbaarheid van het Fransch-Engelsche scharnier. Maar uitgaande van een voortreffelijk concept beging Ludendorff een eerste grove fout door het gevecht in te zetten met strijdkrachten wier aantal lager was dan waartoe de veiligheid der overige fronten hem noopte. Ofschoon de vrede met de Russen (Brest-Litovsk) geteekend was, liet hij uit heerschzuchtige overwegingen één-vijfde zijner bruikbare legers in de steppen van Rusland. Hoewel de Italianen verslagen waren te Caporetto (20 October 1917) en hoewel het Italiaansche slagveld vóór het midden der lente geen geschiktheid leverde tot uitgebreide krijgsverrichtingen, verzuimde hij om Oostenrijksche hulptroepen te vervoeren naar het Fransche front waar zij in ieder geval hadden kunnen dienen tot verdediging van kalme sectoren. Ten overvloede wierp Ludendorff bij het eerste begin van den aanval al zijn beschikbare strijdkrachten in het vuur, wanend dat de massa-techniek welke hem gelukt was in Rusland en Italië eveneens zou slagen op het Westfront. Kolonel Wetzell en verscheidene andere medewerkers, beter op de hoogte van de gevechtswaarde der Engelschen en Franschen, keurden deze opvatting pertinent af doch Ludendorff dreef haar door.
De Duitschers vingen hun offensief aan met 197 divisies, waarvan 84 reserve, tegen 175 divisies der geallieerden, waarvan 57 reserve. Hun numeriek overwicht was dus geprononceerd, hoewel niet verpletterend. En de eerste phase van den slag (totale vernietiging van het 5de Engelsche leger, dat van Gough) bewees de juistheid van Ludendorff's berekeningen en de losheid der critieken. Hij had de overwinning in 't zicht. De Engelschen, gelijk in den herfst de Italianen, vluchtten in volle paniek. Het lag in zijn macht om hen halsoverkop naar zee te drijven als hij zijn oorspronkelijk strategisch plan ware trouw gebleven. Wij weten natuurlijk niet hoe de Franschen gereageerd zouden hebben op een volledig Engelsch déblâcle, doch deze ontknooping een oogenblik te kunnen wikken als een op handen zijnde gebeurlijkheid, mag vervullen met bewondering. Hier echter, bij 't rijzen der zegepraal, begaat Ludendorff zijn tweede fout, cardinaler en onherstelbaarder dan de voorgaande. Voorwaarts stormend, vergeet hij zijn grond-idee. Hoe verder hij oprukt hoe meer hij van zijn aanvankelijk ontwerp afwijkt. Reeds op 23 Maart schijnt het geheel in zijn herinnering te zijn omneveld. In plaats van den linkervleugel zijner manoeuvre-massa als flankdekking te bewaren op de Somme, in plaats van zijn offensieve krachten uitsluitend te concentreeren tegen de Britten zal hij vanaf dien datum voortaan als hoofddoel der operatie beschouwen de poging ‘om de Franschen van de Engelschen te scheiden door van weerszijden der Somme zoo snel mogelijk vooruit te dringen’. Het terrein-voordeel der Somme [foutief zetsel] gaat dus verloren. Daar de aanvallen der Duitschers zich in divergeerende richtingen bewegen verflauwt van lieverlede hun vaart en hun massaal effect. De geallieerden krijgen tijd om de gaten te stoppen. Noch de Engelschen, noch de Franschen zijn ‘opgerold’. Geen van beiden wordt vernietigd. De breuk in het scharnier zelfs kan gedurende de
volgende dagen worden gerepareerd.
Al vechtende was Ludendorff derhalve totaal van strategisch idee veranderd. Wat bij de conceptie uitmuntte door klaarheid, doeltreffendheid en bereikbaarheid verliep bij de uitvoering in een mateloos en machteloos gebaar; het harmonische aanvangs-project vergroeide tot een gedisproportionneerden chaos, die planloos woedde tot zijn geweld was uitgeraasd.
Maar als men zulke vergissingen constateeren moet, hoe kan men ze verklaren? Weygand meent dat Ludendorff te veel aan zijn hoofd had om een strategisch thema consequent en zonder aarzelingen of verstrooidheden door te zetten. De kwartiermeester-generaal commandeerde persoonlijk alle fronten, hij bemoeide zich met de buiten- en binnenlandsche politiek van het Duitsche Rijk, redigeerde eigenhandig de ontelbare tactische en technische instructies van zijn onmetelijk leger. Doch indien overladenheid van bezigheden een beletsel is geweest voor Ludendorff's intellectueel evenwicht, deze uitlegging geeft een reden zijner fouten maar redt niet zijn figuur. Nam een Napoleon niet honderdmaal meer hooi op zijn vork tijdens elk zijner campagnes? De versnippering van Napoleon's belangstelling en werkzaamheden heeft hem nimmer verhinderd om strategisch te denken en om zijn ideeën rigoureus te ontplooien. Wij hellen dus veel meer over tot de meening van Generaal Loizeau die Ludendorff houdt voor een eminent tacticus doch die hem onbekwaam acht om strategische ideeën, welke hij overigens voortreffelijk formuleert, door alle overrompelingen, verrassingen en verbluftheden heen, onvervaard en onbewogen, hartstochtloos en onstuimig, koelbloedig en brandend van geestdrift, niet alleen logisch te leiden maar ook rationeel te volgen.
Indien wij Ludendorff's oorlogsmémoires (pag. 216) moeten gelooven zou de mislukking van zijn offensief van 21 Maart voornamelijk te wijten zijn aan den kostbaren tijd welken zijn uitgehongerde soldaten verbrasten in de vijandelijke levensmiddelen-dépôts welke zij ontdekten en leeg aten bij hun opmarsch. Naast de verheven en gecompliceerde problemen welke de studie van Generaal Loizeau stelt en oplost, lijkt zulk een pretext bijna op gebazel. Millioenen echter van Ludendorff's landgenooten hebben zich sinds jaren verschanst achter een voorwendsel van dat kaliber en millioenen zullen hun waan bevestigd vinden in Ludendorff's rehabilitatie. Wij willen niet beslissen wie gelijk heeft: Weygand en Loizeau die ‘de determineerende factoren’ van het eind-échec hunner tegenstanders ontwaren en ontwarren in de strategische fouten van den bevelhebber, of Ludendorff die zijn fiasco toedicht aan de maag zijner soldaten. Voor Duitschland evenwel is de kwestie van oneindig meer belang dan voor Frankrijk. Zij is van 't uiterste gewicht.
[verschenen: 2 mei 1935]