Teruggekomen brieven
Parijs, 15 Maart 1935
Tot kort geleden kenden de historici een enkelen brief die geschreven was door Napoleon aan zijn gemalin Marie-Louise, dochter van den Oostenrijkschen keizer, voor wien Haydn het ‘Gott erhalte’ componeerde, dat in den loop der eeuw ‘Deutschland über Alles’ werd.
Was dat de geheele correspondentie tusschen Bonaparte en zijn Habsburgsche echtgenoote gedurende de vier jaren van hun huwelijk? Was de eenige brief dien zij wisselden juist het epistel dat onderschept moest worden door de Kozakken, geopend en gelezen werd door Blücher en waaraan Napoleon de mislukking der campagne van 1814, de inneming van Parijs en zijn eerste abdicatie te wijten had, wijl hij zijn vrouw uitlegde (militaire inlichting van 't hoogste gewicht) dat hij naar de Marne zwenkte om de geallieerden af te wenden van de bedreigde hoofdstad? Terecht leek de veronderstelling dat deze fatale missive de eenige zou zijn den geschiedschrijvers onaannemelijk. Zij was te naïef, te hartelijk, te confidentieel om niet als de uitgescheurde bladzijde beschouwd te worden van een boek, als de parel van een snoer, de schakel van een ketting.
Doch wanneer zij nog bestonden, waar bevonden zich de overige? Zij werden tevergeefs gezocht in de archieven van Weenen toen de revolutie deze schatkamers ontsloot. Vruchteloos hadden verschillende historici zich gewend tot de afstammelingen van Graaf Adam Adalbert von Neipperg, voor wiens hoffelijkheden Marie-Louise reeds bezweken was tijdens Napoleon's ballingschap en met wien zij trouwde zoodra de gevangene van Sint-Helena stierf. Zij had drie kinderen van den eenoogigen graaf, die haar hof-maarschalk werd te Parma. Maar zoo bereidwillig zijn nakomelingen bescheid gaven op de meeste vragen van Napoleon's biografen, zoo ontwijkend antwoordden zij op alles wat de briefwisseling betrof tusschen den Corsicaanschen veroveraar en de keizerlijke prinses. Hadden de Neippergs het recht tot deze geheimhouding? Behoort een verschijning als Napoleon aan het menschdom of aan een paar leden van het Habsburgsche Huis? Wat is belangrijker: de volledige kennis van een der zeldzaamste geesten die geïncarneerd werden sinds het Paradijs verloren ging of de reputatie eener onbeduidende aartshertogin? Zoolang de Neippergs (in 't Italiaansch Montenuevo) zich gedroegen als edellieden kon men daarover discuteeren. Toen echter de laatste spruiten van Marie-Louise onlangs in geldverlegenheid raakten, brachten zij een bundel geschriften naar een Londenschen antiquair. Het waren de 318 brieven welke Napoleon tijdens de periode dat zijn ster hem verliet, gericht had tot de vrouw op wie hij als mensch en als stichter eener dynastie zijn hoop vestigde, aan wie hij zijn hart verpandde. Men wist alles van Napoleon. Behalve dat hij Marie-Louise bemind had. Behalve bijgevolg hoeveel hij geleden heeft door haar lichtzinnige verloochening. De directe oorzaak, de diepe oorzaak der vlucht van Elba, der Honderd Dagen, van Waterloo, van Sint-Helena en van zijn dood, meent Octave Aubry, zijn jongste en nauwgezetste levensbeschrijver, is de passie van een man die gescheiden wordt van zijn zoon,
wiens echtgenoote weigert hem te vergezellen in ballingschap en die twee geliefde wezens wil terugwinnen in een hopeloos avontuur. De oeroude afkeer welke de Franschen koesteren tegen de Habsburgers zal door deze onthulling geenszins luwen. Bij de vele imponderabiliën die een candidatuur voor den Weenschen troon reeds bemoeilijken, zal zich nog de zucht van den geboeiden Prometheus voegen, welke doordringender dan alle klachten uit de weergevonden bladen opzweeft.
De Fransche regeering heeft zonder aarzelen haar plicht gedaan. Zij kocht het pak brieven voor de ongewone som van ruim anderhalf millioen, oordeelende dat een dergelijke collectie, uniek in haar soort en de eenige geregelde correspondentie welke Napoleon gevoerd heeft, niet mocht blootstaan aan de toevallen van veilingen. De Bibliothèque Nationale werd eigenares van het kostbare manuscript. Philippe Laüer, de conservator der handschriften, belastte zich met ontcijfering en bezorgde binnen een maand een leesbaren tekst van de grillige hiëroglyphen. Toen de vertaling gereed was, richtte men een tentoonstelling in. Wat honderd twintig jaar verborgen bleef in een feudale familie, welke zich pas boven de vooroordeelen harer caste kon opheffen toen nood wetten brak, ligt in de Rue Richelieu ter bezichtiging voor iederen bezoeker en wordt door de kranten afgedrukt in facsimile. Het is curieus te moeten denken, dat wij zonder een serie wereldschokkende gebeurtenissen die de Montenuevo's slecht bij kas maakten, een deel der historische waarheid en een kant van Napoleon's psyche nimmer gekend zouden hebben.
De brieven zijn geschreven op gewoon papier en alleen bij uitzondering op het imperiaal formaat dat het profiel van den afzender draagt als watermerk. Haast allen zijn gekrabbeld in den nacht en met een beetje verbeelding kan men de wankele kaarsvlam zien dolen langs het slierende, hollende schrift, dat meer lijkt op stenografie dan op letters. Zij zijn gedateerd uit Russische, Poolsche, Duitsche, Oostenrijksche steden, uit legerkampen, uit etappen van de Grande Armée, sommige voor een veldslag of na een overwinning, enkele na een nederlaag. Zij behelzen geen enkel nieuw feit, doch de lezer ontwaart met min of meer huivering hoe in het brein van dit genie de groote en de kleine bekommernissen dezelfde afmetingen aannemen en dezelfde zenuwen beroeren: de vermelding van een gevecht waarbij tienduizenden soldaten vallen en tienduizenden gewonden nog kermen, terwijl hij schrijft, heeft niet meer accent dan een raad van huishoudelijke orde. Alleen als Duroc sneuvelt, een vriend, een wapenbroeder van twintig jaren, geeft de pen een echo van smart. ‘Mijn zaken gaan op 't oogenblik niet kwaad,’ schrijft hij 5 Maart 1812, den dag waarop hij het commando overdraagt aan Murat en in een slede over Warzawa naar Parijs rent. ‘Ik zend je vaandels. De troepen van Papa Franz zijn nog nooit zoo slecht geweest,’ zegt hij wanneer zijn schoonvader hem beoorloogt. Nimmer is Napoleon moe of bedrukt genoeg om den toon van een kameraadschappelijk en gemeenzaam gesprek te versomberen. Tot aan de ontknooping laat hij weinig gissen van het ongehoorde drama waarin hij gewikkeld is. Rampspoeden zonder remedie noteert hij als in 't voorbijgaan met een rimpelloos gemoed. Eerst tegen het slot doemt in zijn geheugen het woord op waarmee hij zijn beklemming vertolkt. Hij herinnert zich God. Als de vijandelijke legers Parijs naderen schrijft hij: ‘Mijn zaken, hoewel moeilijk, gaan niet slecht. En ik hoop ze met behulp van God tot een goed einde te
brengen.’
Doch onder dit grisaille gloeit een warmere kleur. Het gedachtebeeld dat Napoleon voor oogen rees wanneer hij zich over het papier boog was niet de Keizerin, niet de Gemalin, maar de jonge vrouw en de jonge moeder. Zij was het wezen (tweemaal jonger dan hij) naar wie hij snakte in de nachtelijke eenzaamheid, na het rumoer van den dag. Wanneer de laatste geruchten in het kamp waren uitgestorven, bleef hij in de stilte achter met dat ondoofbaar verlangen en hij waakte een kwartier langer om het uit te spreken in de eenvoudigste en ongezochtste termen. Het waren misschien de eenige minuten waarin hij gansch oprecht werd, waarin hij met den psalmist had kunnen herhalen: ‘Ik heb gewaakt en ben geworden als de eenzame musch onder het dak.’ Het opschrift luidt regelmatig ‘Ma bonne Louise’ of ‘Ma bonne amie’. Hij onderteekende N. of Nap. Een enkele keer, als hij zich niet geheel kon losrukken uit zijn sfeer van heerscher, signeerde hij Napoleon. Hij, die zijn taal weet te stileeren als de grootste schrijvers, is niet bang voor de banaliteiten der liefde. Hij gebruikt de uitdrukkingen van allen die bemind hebben. Hij noemt zich ‘ton tendre époux’, ‘ton fidèle époux’. Hij zendt ‘mille baisers à ma Louise, ma douce amie’. Hij zegt: ‘Tu sais combien je t'aime’, ‘tout à toi pour la vie’. Wat zou ik graag bij je zijn; wat mis ik je; je kunt niets doen wat me boos zou kunnen maken, daarvoor ben je veel te goed en veel te volmaakt. Tusschen alle regels schemert het gezichtje van zijn zoon met de blonde, krullende lokken. Voortdurend vraagt hij: omhels hem voor me; ‘un baiser bien tendre pour mon fils’. Twee zoenen. Drie zoenen. Embrasse-le pour moi deux fois. Op den avond dat Moskou brandde zendt hij, bewogener dan gewoonlijk, vier zoenen aan zijn kind dat slapen gaat. Enkel zij én zijn zoon kunnen hem bevrijden
uit zijn isolement; kunnen hem de illusie schenken dat hij niet alleen is op aarde, alleen in het wapengekletter, in de overwinning, in de nederlaag. Soms komt de moedertaal bij hem boven: ‘Adio, mio dolce amore’. Een brief welke hij haar stuurt van Elba sluit met ‘Adio, mio bene’. Hij begint te twijfelen of hij haar ooit zal zien in het huis dat hij voor haar inricht op het eiland en nog driemaal schrijft hij ‘kom, ik wacht je met ongeduld.’ Marie-Louise echter had zich reeds toevertrouwd aan Papa Franz II, aan Metternich en Neipperg. Zij had gezworen nimmer te zullen vertrekken. Dan zwijgt Napoleon tot aan 't graf. Tot zijn testament waarin hij nog met innigheid van haar gewaagt. Aan allen leerde hij wat grootheid is en adel.
Gedurende de negentiende eeuw zijn de droomen en ambities van ieder, die jong was, gevoed met het Mémorial de Sainte-Hélène. Door romanschrijvers, door philosophen werd Napoleon uitgeroepen tot ‘professeur d'énergie’. Hem kennen was hem bewonderen, adoreeren en navolgen naar de mate van elks kracht Zij waren gelukkiger dan wij. Van zijn vlam zagen zij slechts den luister, niet het verzengende. Voor den heros konden zij, bij gebrek aan documenten, den mensch vergeten, en hem benuttigen als mythe, als half-god, als incarnatie van het zonnevuur. Wij, wij ontdekken gaandeweg den mensch, en hoe meer wij hem kennen, hoe meer wij hem moeten beklagen en bejammeren. Over vorige generaties radieerde hij zijn energie. Welke les laat hij ons? Een overstelpend medelijden. Op de twintigste eeuw zal zijn zegel de spreuk stempelen der Spaansche mystieken: todo es nada, alles is niets. Enkel de treurmarsch van den helderzienden Beethoven, en zijn melodie welke breekt in snikken, past nog bij de meewarige belichting die de 318 brieven afstralen over zijn fenomenale verschijning. En wel begrepen winnen wij erbij. De philosophie van Nietzsche zou milder geweest zijn als hij de brieven had mogen lezen.
[verschenen: 3 april 1935]