Lumière
Parijs, 7 Maart 1935
Wie goed zoekt kan op nummer 14 van den Boulevard des Capucines een plaat vinden met het opschrift: ‘Hier hadden op 28 December 1895 de eerste openbare projecties plaats met behulp van den cinematograaf, toestel uitgevonden door de gebroeders Lumière.’ De herdenking is uiterst bescheiden. Haar tekst vermeldt de kleinheid van den aanvang en verzwijgt de grootheid van het einde. Hij had moeten luiden: ‘Op deze plek begon de cinema van Lumière zijn zegetocht over de wereld.’ Zoo tenminste zouden de woorden een begrip geven van de zaak. De Wagen van Thespis, eerste manifestatie van het Tooneel, is in den nacht der tijden vertrokken op een punt dat niemand kan aanwijzen. Hier, in dit perceel van het Parijsche kadaster, startte de bioscoop. Binnen een halve eeuw zou hij den Wagen van Thespis, die een voorsprong had van duizenden jaren, achterhalen en voorbijjagen in alle streken der aarde. Verdiende dit huis niet een luisterrijker inscriptie?
Hier, in de kelderverdieping van het Grand Café dat niet meer bestaat, maar dat toenmaals vermaard was onder de boulevardiers, ging voor den allereersten keer het doek op over een tooverspel dat niet meer eindigen zou. Een plakkaat als op de kermissen noodigde de bezoekers om iets bij te wonen wat zij nimmer aanschouwd hadden. Gaat dat zien! De toegangsprijs was gesteld op twee kwartjes. De patroon van het Café, een zekere Volpini, die de barokke ontdekking wantrouwde, had een aandeel in de winst afgeslagen en vijftien gulden per dag gevraagd voor de huur van zijn lokaal. De eerste dag bedroeg de recette 17,50. Zij steeg binnen zes weken boven de duizend gulden.
Men gaf voorstellingen van twintig minuten, 's morgens, 's middags en 's avonds. De gebroeders Lumière, Louis en Auguste, zoons van een Lyonneeschen fotograaf, rijk geworden door de fabricatie eener gevoelige plaat (uitvinding van Louis), hadden zich niet willen vergenoegen met een louter technische demonstratie van hun projectie-apparaat. Zij waren hun eigen film-auteurs, hun eigen regisseurs, hun eigen operateurs. Vanaf haar oorsprong was de cinema een kunst, in haar vroegste jeugd weliswaar, doch een kunst die voortzetters enkel behoefden te vervolmaken, te fatsoeneeren zonder iets essentieels toe te voegen, zonder iets te verzinnen wat de geest van Louis niet reeds verwezenlijkt had in de kiem. De films waren niet langer dan zestien meter maar zij toonden reeds den weg naar de producties van twee à drie kilometer. Ook de inrichting, de exploitatie der kleine kelderzaal van het Grand Café vereenigde alle elementen van den lateren bioscoop. Zooals de oceaan ruischt in een schelp, zoo bevatten de tien nummers van het openingsprogramma het rumoer der ontelbare studio's in wording. Zij waren getiteld: Uitgaan der fabriek van Lumière te Lyon-Monplaisir. Ruzie van Babies. De Bassins der Tuilerieën. Aankomst van een trein in het station van La Ciotat. Het regiment marcheert. Hoefsmid. Partijtje écarté. Onkruid. De muur. De zee. Het tweede programma vermeldde reeds ‘De besproeier besproeid’, uitgangspunt van de myriaden bioscopische grappen en ‘gags’ waarmee Buster Keaton, Charley Chaplin en tutti quanti het menschdom zouden doen schateren.
En toen al ging het leven snel, niet minder onstuimig en voortvarend dan vandaag. Vijf maanden na de openbaring, in Juni 1896, nam de eerste operateur uit Lumière's school de boot voor de Vereenigde Staten. Deze pionier zal een naam behouden omdat hij in 1933 bij Grasset zijn Mémoires uitgaf (Tours de Manivelle van Félix Mesguich), even boeiend als het prentenboek dat wij week aan week doorbladeren op de lichtdoeken, doch vooral opmerkelijk wegens het relaas van zijn Amerikaanschen veroveringstocht.
De beroemdste uitvinder van dit land en van het universum, Thomas Edison, was blijven steken bij den ‘kinetoscoop’, een individueel instrument dat de toeschouwer zelf afdraaide en waarbij men de beelden volgde door een vergrootend kijkglas. Een nietigheid, even vanzelfsprekend en even onbeduidend als het ei van Columbus, verhinderde dit toestel om van een persoonlijk amusement te groeien tot algemeen schouwspel. Maar iemand moest eraan denken en de scheppende gedachte was Edison ontglipt. Zoodra ‘Lumière's Cinematograph’ zijn cabine opsloeg in Madison Square werd de kinetoscoop een museum-stuk. Te New-York maakte de Fransche uitvinding dezelfde opschudding, dezelfde furore als te Parijs. Alle steden roepen om de wonderbaarlijke machine, die nog geheim is, die niemand zelfs bezichtigen mag. Gedurende een half jaar vertrekt elke week een nieuw operateur uit Frankrijk naar de Vereenigde Staten. Doch de afstand is te groot, de overtocht te langzaam, de Fransche basis te ver, de productie ontoereikend. Men kan ook geen geheim bewaren dat zoo transparant wordt voor wie het in werking ziet. Reeds in November 1896 verschijnt er in Broadway een lichtaffiche met de vlammende letters, geldig tot heden en afdoend in haar beknoptheid: ‘American biograph. America for American’. Het nationalisme der Yankees, dat slechts pleegt te dutten met één oog toe, ontwaakt. Zij scharrelen een douane-bepaling op die allerlei plagerijen permitteert omdat ze overtreden is. Het maken van opnamen wordt den Franschman verboden. De politie neemt alle geïmporteerde toestellen in beslag en Mesguich is de eenige die het zijne kan redden. De vertegenwoordiger van Lumière, achtervolgd door de sheriffs, moet vluchten en zich ergens op de kust inschepen langs een touwladder. De operateurs worden uit het land gezet. De firma Lumière kan hen repatrieeren op eigen kosten. Ondanks het geweldige succes dat zij verwierven,
is er in September 1897 geen enkele Fransche bioscoop meer in de V.S. Doch te Parijs, op den hoek van den Faubourg Montmartre dragen de Folies-Bergère het aanplakbiljet: ‘Le Biograph Américain. Vues sensationelles’. Zoo stichtten de Yankees een nationale industrie. Zoo laten op den huidigen dag de Franschen zich nog afpluimen, die het gezegde niet kennen of niet willen toepassen dat de brutalen de halve wereld hebben.
Veertig jaren later worden deze geschiedenissen opnieuw actueel in een zitting van de Académie des Sciences. Auguste Lumière verwisselde den bioscoop voor de biologie. Louis, na het photorama uitgevonden te hebben (panoramische fotografie), de autochrome platen (kleurenfotografie) en het orgaan dat bij de radio den spreekhoorn vervangt, wijdde vijftien jaren aan het probleem van beeldenprojectie in reliëf, dat voor onoplosbaar doorgaat, waarover de geleerden reeds struikelden toen de cinema nog niet bestond, en waarop tientallen zoekers zich uitsloven sinds er aan de vlakke filmprent niets meer ontbreekt dan de derde dimensie. En natuurlijk slaagde de man met den gepredestineerden naam, want zonder tastbare en zelfs onbetwistbare resultaten zou hij zich niet begeven hebben voor den areopaag van collega's, cineasten, journalisten en ander publiek dat zich in de Académie verdrong om de première niet te missen van het nieuwe mirakel. De rijzige grijsaard, uit de verte herinnerend aan een heraldieken leeuw, gaf een voorstelling die een geperfectionneerde repliek was zijner eerste programma's: men zag een trein aankomen in het station van La Ciotat, zijn dochter spelen met haar baby, het strand op de uren van 't bad, een olifant, een boot-toertje in de haven van Toulon, etc. Voor den eersten keer leefden op het doek de dingen in hun vollen vorm, vrij bewegend in de lucht, geïsoleerd als 't ware van het doek. De indruk zou overtuigend en aangrijpend genoeg zijn om van een revolutie te spreken als er geen maar was.
Het procédé is ongeëvenaard en wellicht voor langen tijd onevenaarbaar, doch de toeschouwer moet een bril opzetten. Er zijn totnutoe slechts twee manieren om reliëf te verkrijgen: de stereoscoop, die twee bijna identieke beelden op elkaar plaatst en de anaglyphen van Almeida (dateerend van 1853) die hetzelfde effect bereikte door aanwending van een kijker waarvan het eene glas groen en het andere rood was. Beide systemen combineerend, maakt Louis Lumière eerst stereoscopische opnamen door een dubbel objectief, welke hij daarna projecteert door twee verschillend getinte schermen, waarvan elk slechts een gedeelte laat passeeren der kleuren-gamma. Het gedifferentieerd complex wordt herleid tot de eenheid van wit met een ander scherm dat nauwkeurig correspondeert met den filter der twee projectie-lenzen. Dit is de bril van den toeschouwer. Het rood en groen van Almeida, zeer vermoeiend voor de oogen en onbevredigend als versmelting, is verbeterd tot een stel glazen waarvan het linker zweemt naar geel en het rechter overhelt naar blauw. Om de nuance te treffen welke de onberispelijkste fusie van wit leverde, bestudeerde Louis Lumière vijftien honderd kleurstoffen in haar diverse eigenschappen en mengsels.
Zoo voltooide de uitvinder in zijn ouderdom den arbeid waarvoor hij bestemd was. Een ideaal werd benaderd: men merkt geen onderscheid meer tusschen het leven en zijn copie, tusschen werkelijkheid en schijn. Zal het ideaal echter, nu het vervuld is, in gelijke mate interesseeren als toen het ontoegankelijk bleek? Zal het publiek zich een bril getroosten om de plastiek en de mimiek zijner favorieten te bewonderen in lengte, breedte en diepte? Als het zich schikken wil in den last van een bril, zal 't er zich ooit voor enthousiasmeeren? Zal het niet eer eischen dat men ook die laatste hindernis verwijdert? De waarde van het idee hangt af van deze vragen die slechts beantwoord kunnen worden door de ervaring.
[verschenen: 27 maart 1935]