Een welkome gast
Parijs, 25 Febr. 1935
Wat beduidde de vreemde ontvangst waarmee het Fransche gouvernement den Oostenrijkschen kanselier Schuschnigg en zijn minister van Buitenlandsche Zaken bejegend heeft?
Hij zou uitstappen aan de Gare de l'Est, het eindpunt der Duitsche en Midden-Europeesche lijnen. Het station was in staat van beleg. Minstens twee duizend man politie en Mobiele Garden, achter geweren in rotten, bewaakten de uitgangen, de ingangen, de perrons, het plein, de omliggende straten en draineerden de aankomende en vertrekkende reizigers.
Met een onbeschoftheid van vlegels die de vuile lakens uitdeelen hadden Le Populaire van den socialistischen Blum en L'Humanité van den communistischen Cachin den toegang tot Parijs verboden aan den opvolger van Dollfuss, den ‘moordenaar van Weenen’, den ‘beul van het Oostenrijksche proletariaat’. Deze slaafsche huichelaars en valsche profeten die niet kikken, die geen vinger uitsteken voor de massa-executies zonder vorm van proces, waarmee Stalin een neergeschoten vriend wreekt, hadden een monster-betooging aangekondigd om Schuschnigg op zijn nummer te zetten en hem te leeren hoe hij bij de Parijsche arbeiders staat aangeschreven. Het kwam niet op in de botte koppen dezer aartsezels dat zij door het prestige te knakken van een kanselier-ad-interim, wiens positie in Oostenrijk al niet bijster sterk is, volle zakken koren droegen naar den molen van Hitler, die slechts wacht op een windstootje om daar zijn swastika-wieken opnieuw te laten draaien. Zij werden gewaarschuwd voor hun stompzinnigen tactiek, doch hadden maling aan goeden raad. De snerpende fluitjes waren besteld en uitgereikt. Zij zouden hun manifestatie hebben en Schuschnigg een van die serenades welke iemand heugen.
Het Fransche gouvernement kon zich deze uitdagingen niet laten aanleunen en had de marxistische mobilisatie beantwoord met boven vermelde militaire maatregelen. Op het gebied van recepties waren er precedenten, naast welke de autoriteiten van heden geen halfheid konden gedoogen zonder een belachelijk figuur te slaan. Eertijds hadden zij Alphons van Spanje en den Tsaar aller Russen verwelkomd en ongehavend rondgeleid in een stad waar de Sûreté hardere noten te kraken kreeg van de anarchisten der periode Félix Faure, Emile Loubet en Armand Fal[lièr]es, dan van de hedendaagsche makke kudde die zich met gebalde vuisten allures geeft van boemans. Het kostte dus weinig moeite om de straten waar Schuschnigg passeeren zou, af te sluiten met een solide barrière. Elke lanterfanter die er een beetje verdacht uitzag werd ingerekend, in autocarren gestopt en onder het zingen eener blatende Internationale weggereden. Het ‘revolutionnaire leger’, minder talrijk opgekomen dan men na de bombarie van Blum en Cachin verwacht zou hebben, liet zich die preventieve opruiming gedwee welgevallen. De overheid had ditmaal goed werk verricht. Zij beheerschte het gansche terrein en kon verzekerd pijn van de overwinning.
Den volgenden morgen echter las men in de kranten dat de Oostenrijksche kanselier niet was afgestapt in de Gare de l'Est, waar reporters en cineasten hem tot den laten avond tevergeefs verbeidden in den tocht van een gierenden orkaan. Zijn wagon was onderweg afgehaakt, aan een andere locomotief gekoppeld, en in 't diepste geheim gedirigeerd naar het voorstadje Reuilly, dat uitgestorven rinkelde onder den vlagenden storm. Men had alleen den stationschef ingelicht van de komst zijner hooge gasten. Om te verhinderen dat een zijner anti-fascistische employé's lont zou ruiken en het mysterie telefonisch ging uitbazuinen had hij zijn stationnetje niet eens kunnen vegen. Er lag natuurlijk geen tapijt; noch looper. Geen enkel journalist, geen enkel fotograaf woonde de ontvangst bij, zoodat de singuliere receptie noch op films noch op papier vereeuwigd is. Men wantrouwde blijkbaar iedereen. Slechts een vertegenwoordiger van Havas was toegelaten en zorgde voor een collectief communiqué. Zonder complimenten werden Schuschnigg en baron Berger-Waldenegg naar een auto geloodst, die hen onder een escorte van motorfietsen naar Crillon transporteerde, het hotel van doorluchtige bezoekers, uit welks vensters de oogen het gansche panorama bestrijken der Place de la Concorde.
Aldus verkeerde de gemakkelijke overwinning, behaald aan de Gare de l'Est, in de smadelijke nederlaag van Reuilly. De ‘beul van Weenen’ was niet uitgejouwd. Maar hij was Parijs niet binnengetrokken door de groote poort. Men had hem in de stad gesmokkeld als contrabande. Tersluiks was hij als een neutraal colli afgeleverd aan de deur van het dienstpersoneel. Hij had zich moeten verstoppen achter de neergelaten stores der automobiel, bedeesd en vervaard, gekrenkt en benauwd, om aan het zoogenaamde verdict van Parijs te ontsnappen. De Populaire van Blum en de Humanité van Cachin snoefden onbeschaamd op hun victorie en zij werden niet in beslag genomen. Dat de rest der pers op haar neus keek, dat enkele oppositie-bladen fiksch protesteerden kon slechts een schijntje redden van het Verloren fatsoen.
Zoo handelt Pierre-Etienne Flandin ten opzichte van den afgezant der kleine, verscheurde natie welke onder den dwang van 't harde lot nog bidden moet als smeekeling. Hij, gevoelig genoeg voor majesteitschennis om den royalist die hem op het plein der Notre-Dame beleedigde, te doen veroordeelen tot één jaar onvoorwaardelijke gevangenis (in hooger beroep werd het schandalige vonnis verzacht doch het feit zonder weerga blijft), Flandin, die zijn persoonlijke waardigheid beschut als een tyran, vergrijpt zich aan de eer van den Oostenrijkschen Kanselier door hem voor een handvol internationaal janhagel te vernederen. Flandin, die op 6 Februari de Place de la Concorde weigerde te isoleeren op verzoek der patriotten, doet 21 Februari op commando der Marxisten Schuschnigg den openbaren en theatralen smaad aan van het isolement der Gare de l'Est. Aan de binnenlandsche vijanden van den kanselier verschafte hij een kleinzielige satisfactie, zichzelf en zijn eigen land kleineert hij met de schande.
Geheel voor niets? Eenvoudig voor het plezier der socialisten, voor het leedvermaak van onopgevoede slungels? Om de Oostenrijkers mores te leeren? Of misschien uit overdreven voorzichtigheid?
Wie het zoekt vindt altijd een voorwendsel. Achteraf kan men zeggen: Verbeeld u dat tijdens de beraamde manifestaties, en ondanks alle getroffen voorzorgen, een resoluut mensch de verwarring benut had om een aanslag te plegen op het hoofd der Oostenrijksche regeering. Overweeg een moment de politieke gevolgen van Schuschnigg's dood. Kan men van een minister vergen om vijf maanden na den moord op Alexander Karageorgewitch zulk een risico kalmweg en met voorbedachten rade op zich te nemen? Wie zouden op 't oogenblik 't hardst schreeuwen wanneer Schuschnigg geveld ware onder den kogel of den bom van een samenzweerder?
Doch allen bij wie Flandin's flater een nieuwe pint kwaad bloed zette, hebben de weerlegging klaar van deze bedrieglijke redeneering. Rangeer de officieele gasten van Frankrijk naar uw believen op een zijlijntje, zullen zij antwoorden. Op doodspoor desnoods, in een onbebouwde streek. Verwelkom ze op een smerig perronnetje, in een vuile wachtkamer, zonder decor, zonder decorum en zonder publiciteit. In 't midden van den stikdonkeren nacht als gij wilt. Des te erger voor onze reputatie wanneer al die stiekemheid noodzakelijk is. Des te erger! Ten eerste omdat in 't algemeen de buitenwereld ons voor barbaren zal houden of voor een zootje ordelooze en rare schutters. Ten tweede in 't bijzonder omdat een vliegeskader uit Moskou, een ambassadeur van het Kremlin bij ons met den verschuldigden eerbied begroet kunnen worden zonder dat zij blootstaan aan hoon of aan levensgevaar; omdat individuen als Trotzky, hoe schadelijk ze ook zijn, hier veilig kunnen vertoeven; omdat kogels en gejouw enkel bestemd schijnen voor personen wier opinies niet in den smaak vallen van een kliek extremistische fanatieken. Als evenwel het zijlijntje verplicht is omdat wij onder 't juk zuchten van racaille, dat ‘De Rechten van den Mensch’ enkel geschreven acht voor zichzelf, vererger uw onmacht dan tenminste niet met lompheid door het hoofdstation en de straten welke uw gast niet betreden zal te omgorden met een noodelooze wacht, wier opzichtigheid geen ander doel heeft dan den bezoeker te grieven.
En laat Flandin nu in het Parlement en op banketten tirades declameeren over de Autoriteit van den Staat! Hoe lang zal het duren of het berouwt hem bitter dat hij gebeefd heeft voor de lawaaierige horden van het Front Commun?
[verschenen: 16 maart 1935]