Geen dag als een andere
Parijs, 7 Februari 1935
‘Wanneer op zes Februari niet 500.000 patriotten over de Place de la Concorde defileeren is alles vergeefsch geweest’ schreef enkele weken vóór dien datum het strijdvaardige weekblad ‘Je suis partout’. De verjaring met al haar herinneringen was inderdaad een criterium. Een proefdag voor het gehalte der bezieling welke overbleef na twaalf maanden gesukkel en deprimeerend geteem. Eerst onder den Fabius Cunetator Gaston Doumergue. Daarna onder den curator Flandin.
Welnu: Meer dan een half millioen patriotten hebben gedefileerd over het weidsche plein, dat vroeger Place de la Révolution heette, waar Lodewijk XVI en Marie Antoinette onthoofd zijn, waar de Girondijnen de guillotine bestegen onder het zingen der Marseillaise, waar in den avond van 6 Februari 1934 twintig dooden en duizend gewonden vielen onder den kreet ‘Weg met de dieven!’ Doch zij defileerden één voor één. En de parade duurde van den morgen tot dicht bij middernacht.
Het vuur smeult onder de asch; het is niet gedoofd. Tegen alle rede in had de Premier, die aan het offer der gesneuvelden en gekwetsten zijn verheffing dankt, die niets zou zijn zonder de ontwaking van het Fransche geweten, optochten en manifestaties verboden. Waarom? Hij capituleerde voor de dreigementen der Rooden, dezelfde Rooden die elk jaar in Mei onder politie-toezicht hun bloedvaandels zwaaien en hun verwenschingen uitbraken langs den ‘Mur des Fédérés’ van den Père-Lachaise, om het aandenken te vieren der communisten die in 1871 gefusilleerd werden tegen dezen Muur. Het is de vlag dier insurgenten welke het gebalsemde lijk van Lenin dekt in zijn mausoleum te Moskou, naast het Kremlin.
Wat de beroepsomwentelaars sinds de onderdrukking der Commune was vergund, werd door een zoogenaamd liberaal bewind, dat pocht op Vrijheid en Gelijkheid, dat asyl en brood verleent aan alle muiters van Europa, niet veroorloofd aan Fransche burgers die ongewapend opkwamen voor Eer en Recht. De zesvoetige Flandin, toonend hoe klein een groot man kan zijn, boog voor het gesnoef der benden die zich totnutoe overal, in Oostenrijk, in Duitschland, in de Saar, overal waar zij een zweem van tegenstand ontmoeten, gedroegen als bibberwangen en zwetsers, bang voor een opstopper. Wat riskeerde Flandin? Een vernederend débâcle der revolutionnaire horden. Wat riskeerde hij nog? Dat de nationale elementen het bewijs leverden hunner verpletterende overmacht. Niets anders. Om het eerste te verhoeden en het tweede te verhinderen verklaarde hij dat de Concorde zou afgezet worden met vijftig duizend man troepen wanneer de patriotten volhardden in hun voornemen om te marcheeren in gelid of in uniform.
Dit ultimatum, partijdig, kortzichtig en ondankbaar, eischte een nieuw offer. Een offer zwaarder dan dat van den dag welke terugkeerde op den kalender. Het werd gebracht met wrevel en weerzin. ‘De werkelijke oud-combattanten dulden niet dat een man van hun leeftijd, die niet in 't vuur is geweest, lessen aan hen durft geven in burgerzin’ had Colonel de la Rocque reeds openlijk geschreven aan Flandin, toen de Premier onder pressie van links neigingen liet merken tot ontbinding der Nationale Bonden. Bij dezen hoon voegde de aanvoerder der Croix de Feu de bedreiging van sensationeele onthullingen, wanneer het hoofd der regeering zijn gedienstigheid tegenover de piraten der Internationale niet staakte. De brief was een harde slag voor Pierre-Etienne Flandin en zelfs zijn vrienden duizelden ervan. Maar op den kritieken dag zwichtte Colonel de la Rocque. Ook de Nationale Unie van Combattanten zwichtte. Ook de Jeunesses Patriotes. Ook de Solidarité Française. Zelfs de Royalisten haalden bakzeil. De eenen onder min of meer geldige voorwendsels, de anderen beducht voor hinderlagen. Geen van allen wilden den teerling werpen. ‘Eerst wegen, dan wagen’, placht Galliéni te zeggen, de redder van Parijs in 1914. Wegend hadden zij besloten dat zij niet wagen mochten om het leger in de armen te drijven der roode vijanden van het vaderland. Voor een ceremonie. Voor een formaliteit. Daar kwam nog bij dat op den vooravond der beslissingen Gaston Doumergue een lugubere stem verhief en voorspelde dat binnenlandsche woelingen onmiddellijk gevolgd zouden worden door een oorlog met het buitenland.
Flandin, zijn ongelijk inziend, trachtte de verwijten te sussen door de Requiem-mis bij te wonen in de Notre-Dame, opgedragen in aanwezigheid van den Kardinaal-Aartsbisschop, van den Gemeente-raad, van de weduwen en weezen der gevallenen en van drommen volks. Hij besloot zich door geen enkel zijner ministers te doen vergezellen, en juist door alleen te gaan vertegenwoordigde hij geen partij, doch het Gouvernement, het Land. Het zou onbillijk zijn om dezen stap niet te prijzen als dapper en kranig, want hij kon gissen wat hem te wachten stond. Hij wist dat zijn radicale en socialistische opzieners de diepere diplomatiek van dezen kerkgang niet zouden begrijpen en fanatiek genoeg waren om hem een gebaar in te peperen dat den toorn der Parijzenaars van hen poogde af te wenden. Hij wist evenzeer dat de patriotten hem zijn dubbelzinnige tactiek niet zouden vergeven. Was hij verrast toen Alain de la Rochefordière, royalist en industrieel, bij zijn aankomst de afsluiting der agenten verbrak, op hem aanrende en hem schreeuwend toeslingerde: ‘Canaille! gij hoort hier niet thuis!?’ Was hij ontdaan toen de weduwen en weezen, rond een catafalk geschaard, zijn toegestoken hand weigerden en hun oogen afwendden van de zijne? Misschien. Maar hij verbleekte pas toen hij bij het verlaten der oude kathedraal, die van zooveel tumult in den loop der eeuwen de achtergrond was, begeleid werd met een gefluit en gejouw dat het gebeier der klokken overstemde.
Gedurende de Mis hadden de duizenden die geen plaats vonden onder de gewelven van den tempel hun pieuze bedevaart reeds aangevangen naar het plein dat zijn tragische faam herkregen had. Den ganschen dag leek de Concorde een kerkhof op Allerzielen. Over de voetstukken der standbeelden waarop kogels hun spoor griften, hadden onbekenden 's nachts potten menie uitgegoten. Afgeschuurd met zand gloeiden de plekken nog na in de poriën van den grijzen steen, als symbool eener herinnering welke slechts de tijd kan uitwisschen. De Zuider-fontein, vanwaar de verraderlijk bekogelde optocht een jaar geleden ongewapend aanschreed, was instinctmatig uitgekozen als doelpunt der pelgrims, die geen ander wachtwoord volgden dan de gedachtenis. Niemand werd daar door de talrijke bewaking toegelaten die geen bloem droeg of een ander huldeblijk en weldra stapelden boeketten en kransen zich op rondom het stille waterbekken. De voorbijgangers ontblootten het hoofd. Vrouwen knielden op het vochtige plaveisel. Verschillenden maakten een kruisteeken en prevelden een gebed. Toen de fabrieken en kantoren uitgingen, liep het reusachtige plein in een oogwenk vol van de Tuilerieën tot den Triomfboog, van de Madeleine tot het Parlement. Alle verkeer was gestremd. De isoleering der Concorde van zes uur 's avonds tot elf uur, welke de Parijzenaars gevraagd hadden en die door Flandin niet was ingewilligd, werd zwijgend bewerkstelligd door een menigte onder welke de handhavers der orde onvindbaar verzwonden.
Er gebeurde niets. Geen dissonant steeg op uit deze zwarte warreling van menschen. Ieder bepaalde zijn deelneming tot een monoloog zonder woorden en de handeling speelde zich af in elks binnenste. Maar het was geen dag als alle andere dagen, gelijk het gouvernement en zij die het inspireeren gewenscht hadden. Op verre na niet. Reeds uit het eenvoudige relaas der tamelijk onbelangrijke en bijna kleurlooze episoden kan men opmaken hoeveel van zijn moreel crediet Flandin inboette. Hij straalde nooit warmte af; hij wekte meer beredeneerde waardeering dan spontane sympathie. Doch dat hij uit opportunistische overwegingen, welker parlementairen oorsprong niemand achten kan, zoo ijzig koud en ondoordringbaar kon blijven voor de natuurlijkste opwellingen eener bevolking als de Parijsche, wier voelhorens reageeren op de minste waarschuwing, had geen sterveling durven vermoeden. Hij beging een fout waarvoor deze magnetische stad geen kwijtschelding geeft. Zoodra de gelegenheid zich voordoet, zal Parijs hem laten vallen als een dorre rank.
[verschenen: 28 februari 1935]