Ongerijmdheden
Parijs, 2 Februari 1935
De dingen gaan elke week een tikje slechter en het vervelendste is dat geen mensch er nog iets van begrijpt. Erger zelfs: het lukt niemand om den menschen iets aan het verstand te brengen. In het land van ‘ik denk dus ik ben’ (en niet o.a. ‘ik doe dus ik ben)’, in het land van Godin Rede, van de logica en van het positivisme, is de onbegrijpelijkheid altijd een prikkel geweest die de zachtste gemoederen eerst tureluursch maakte, daarna balsturig en tenslotte rebelsch. Het gouvernement-Flandin deed wat, maar het dacht niet; en zijn korzelige onderhoorigen bespeurden een motief te meer om den boel door de glazen te gooien.
De voorbeelden liggen voor 't oprapen. Daar is het graan waarvan de koersen wegens de laatste korenwet dermate gezakt zijn dat de boerenbonden de Parijsche landbouwtentoonstelling boycotteerden. De Staat ontlastte de markt voorloopig van twintig millioen centenaars die gedenatureerd werden, of opgeslagen, of uitgevoerd met verlies, en dank zij deze manipulaties ging de prijs van 't brood enkele stuivers omlaag. ‘Hoe hebben wij 't nu?’ zei niet alleen de leepe landman, die extra-heffingen betaalt op de productie om de operatie te dekken, doch zelfs de stedeling en de eminente economist. ‘Zoolang er graan te veel was, bleef het brood duur. Zoodra de voorraden minderen wordt het brood goedkooper. Dat is de wereld op haar kop. Dat druischt in tegen elk gezond begrip. Als dat geen charlatanerie is of oplichterij, als dat geen verdraaide combinaties verbergt van gokkers en importeurs, waarom gaat men dan niet voort op een zoo mirakelschen weg? Vernietig de rest van den oogst. Verander hem in alcohol en veevoeder. Exporteer hem op kosten van den citoyen. Stook er locomotieven mee. Over een maand zullen wij het brood gratis hebben of zoogoed als.’ Wat kan een minister daartegen inbrengen? Geen steek. Hij staat met zijn mond vol tanden. Hij machineerde een dwaasheid tegenover welke zelfs de verbruikers die er voordeel van trekken de kluts kwijtraken en zich bedot voelen.
‘Wij zullen ons buigen over alle nooden’ verklaarde Flandin een half dozijn malen, vermoedelijk omdat 't mooi klinkt. Er heerscht dus gebrek bij gevulde schuren. Hij bekent het zelf en ieder trouwens kan het waarnemen langs de straten waar bedelaars overdag een plaag werden en 's nachts een gevaar. Doch als er reeds duizenden stakkers rondloopen met een leege maag te midden van overdaad en onmatige productie, waarom zouden zij uit de circulatie verdwijnen wanneer iedereen een beetje minder werkt, bijgevolg een beetje minder verdient? Zal er bij gekrompen huishouding nog ooit genoeg zijn voor de misdeelden en overtolligen waar reeds te weinig voor hen was bij den overvloed van stampvolle magazijnen? De vraag stemt elk redelijk wezen onprettig. Het geven van aalmoezen, het uitkeeren van ondersteuningen is geen oplossing. Daarvoor in ieder geval behoeft men niet te oreeren als iemand die het buskruit uitvond. Zonder zakelijker ondergrond past de pose van helper in den nood beter een kwakzalver dan een staatsman.
Op het ministerie van Handel wordt nog zonderlinger omgesprongen met de verstandelijke vermogens van de Fransche natie. Men smeedt er plannen om de productie te disciplineeren, hetgeen slechts zal kunnen geschieden door een min of meer gedwongen concentratie van gelijksoortige industrieën. Uitstekend. Op 't eerste gezicht lijkt dat een idee als een vuurtoren. Zoo men buitenlandsche cartels sloot, waarom geen binnenlandsche? Pas toen de inval op den keper bekeken werd, merkte men de verkeerdheid van zijn uitgangspunt. Evolueeren wereldomzet en nationale omzet op hetzelfde plan? Neen. De eene kan versperd zijn zonder de andere te stremmen, de oververzadiging der buitenlandsche markt is een ongeluk dat men met beschikbare middelen repareert, de verstopping der binnenlandsche markt is een ramp wanneer ze samenvalt met de verslijking der uitwaartsche afvoerkanalen. Cartels met vreemdelingen zijn een waarschuwingssein, cartels onder landgenooten luiden de alarmklok. Het eene is een afgebonden ader, het ander kan slechts een amputatie zijn. Ginds een dokter, hier een chirurgijn. Disciplineer, reglementeer een op zichzelf aangewezen productie en sommige bloedarme industrieën zullen sterven, andere zullen misschien genezen. Maar een minister die zulke medicijnen voorspiegelt, moet geen tirades declameeren over ‘een ontwaking der nationale economie’. Geen enkel werklooze zal met dergelijke procédés terugkeeren naar zijn ambacht. Als de ongedisciplineerde overproductie reeds zooveel handen ongebruikt liet, hoe zou een gedisciplineerde, genormaliseerde productie hun arbeid kunnen verschaffen? Als de koopkracht reeds ontoereikend bleek toen alle fabrieken op vollen stoom draaiden, door welk wonder zou die koopkracht minder onvoldoende kunnen worden wanneer men de productie vermindert? Flandin kan een angstig parlement bijna alles laten stemmen wat hem belieft. Hij kan nijdig uitvaren tegen de hypochonders en de maniakken der
onvruchtbare critiek die den moed sloopen en het vertrouwen ontzenuwen. Er is geen werkman of boer, geen meester of baas die hem ondanks zijn incoherentie niet gaarne plein pouvoir en carte blanche zouden geven indien zij maar het minste geruststellende antwoord ontvingen op de tegenwerpingen welke zijn valsche redeneering uitlokt, en die allen achtervolgen als slechte voorteekens.
In twee maanden, de maanden van zijn bewind, vermeerderde het aantal ondersteunde werkloozen met meer dan honderdduizend eenheden en klimt geleidelijk naar het half millioen. Voor een matig geïndustrialiseerd land als Frankrijk, voor een heet gebakerd temperament als het Fransche, voor een moreel, ondermijnd door tallooze schandalen, voor een bestuur dat zijn voornaamste drijfkracht vindt in de routine, is dat cijfer enorm. Welke maatregelen vaardigde Flandin uit tegen een groot kwaad dat groote remedies eischt? Hij verbood de staatsambtenaren bijverdiensten te zoeken in hun vrije avonduren! Overwerk in de fabrieken wordt niet meer toegestaan! De invoering der 40-urige arbeidsweek zal in overweging genomen worden...
De betrokkenen halen de schouders op met een uitdrukking van ‘zijn ze stapel?’ Men begrijpt niet meer. Men begrijpt vooral niet dat de regeerders niet begrijpen. Hoeveel staatsambtenaars zouden er zijn die een brokje boter in de pap doen omdat ze 's avonds de boeken bijhouden van den kleinhandel of biljetten controleeren in de theaters? Duizend? Tienduizend? Belachelijk! Hoeveel firma's hebben bestellingen genoeg om overwerk te gelasten? Men kan ze op de vingers tellen. De patroons zullen de supplementaire uren, die altijd toevallig zijn, liever supprimeeren dan zich op kosten te jagen; de arbeiders die hun geregeld steungeld niet willen verliezen voor ongeregelde bezigheid, zullen braaf bedanken. Resultaat? Het peil der activiteit zal dieper zakken naar het algemeene minimum. En de 40-urige arbeidsweek? Een zuivere paskwil. De meeste ondernemingen die niet stil liggen hebben de 40 uren en zelfs de 32 of 24 uren ingevoerd zonder een bevel af te wachten van het parlement of van het internationaal arbeidsbureau. Eenvoudig omdat er geen werk was. Voor de schaarsche industrieën die nog 48 uren draaien zou vermindering van arbeidstijd neerkomen op een boete. Resultaat? Een nieuwe verslapping.
Maar vergelijk het ridicule effect der opgelegde of voorgestelde maatregelen met den omvang der onbenutte mogelijkheden.
Op 't oogenblik vertoeven er in Frankrijk, onder bescherming der socialisten, nog 800.000 vreemdelingen die een arbeidskaart verwierven. Zij eten den Franschen rustig de kaas van het brood en exporteeren hun spaarduiten.
De Parijsche Universiteit (ongeveer 20.000 studenten) bevat 74% buitenlanders; die van Tours 70%; Montpellier 60%; Toulouse 58%; Nancy 55%; Grenoble 50%. Men schat dat minstens de helft dezer vreemdelingen (die nergens militairen dienstplicht vervullen) zich met de behaalde diploma's in Frankrijk vestigen. Zonder hen zou er geen Fransch intellectueel proletariaat bestaan. Is het verwonderlijk dat de Fransche jeugd (die een jaar verknoeit in de kazernes) begint te koken tegen bevoorrechte buitenlandsche studiemakkers die hen overal verdringen, terwijl zij zelf het uniform draagt in dienst van het vaderland?
Bij de installatie der nieuwe Handelsrechtbanken heeft de president Piketty (dezelfde die Citroën liquideert) in een opzienbarende redevoering meegedeeld dat de Fransche Tribunaux de Commerce in 't afgeloopen jaar 111.760 affaires behandelden welke tezamen 14 milliard francs schuldvorderingen totaliseerden. Zestig procent der gedaagden (‘monsterachtig cijfer’ zei Piketty) lieten zich veroordeelen bij verstek en bijna allen waren buitenlanders. Wat zouden zij malen om een bankroet? Zij hebben geen burgerrechten of decoraties te verliezen in een faillissement! Niets dan de duiten der inboorlingen. Maar is het overdreven dat de Fransche inboorling, eerst beconcurreerd, daarna bestolen, om politie roept tegen al die buitenlandsche schuimers en dat hij weinig enthousiasme toont jegens een regeering die zulke schreeuwende wantoestanden verdoezelt achter domme, kinderachtige plagerijen van ambtenaars en industrieelen?
Waar een geweldige ruimte gaapt tusschen wat een gouvernement doet en wat het zou kunnen, weet niemand hoe de dag van morgen gekleurd zal zijn. Een regeering kan ten einde raad zwichten voor feiten welke zij redeloos genegeerd heeft. Zij kan er ook over struikelen, zoodra de onderdaan genoeg krijgt van den onzin.
[verschenen: 20 februari 1935]