Een menschelijke stem
Parijs, 25 Januari 1935
‘Het Koppel Frankrijk-Duitschland’ noemde Jules Romains het vlugschrift dat de historicus chronologisch zal rangschikken tusschen het reeds verschenen achtste en het in wording zijnde negende deel van zijn panoramischen roman Les Hommes de Bonne Volonté, die te midden der wisselende tijden fabelachtig voortstroomt als een Ganges of Nijl. Na het hier ingeluid te hebben zoo goed ik kon, schreef ik niet meer over dit alomvattende werk wijl het voortaan voor zich zelf pleit en ook omdat het zich geleidelijk wijder verstrengelde dan een middeleeuwsche stamboom. Men kan dit krioelende leven bijhouden in een boek, even gemakkelijk als men een spoorwegkaart volgt, doch het werd te menigvoudig om het leesbaar te analyseeren in een artikel. Wanneer ik naar aanleiding van een politieke brochure terloops enkele bewonderende woorden wijd aan het struisch groeiende meesterstuk dan is het om eraan te herinneren dat Jules Romains zich onbetwistbaar gehandhaafd heeft op de plaats welke men hem in 1932 anticipeerend mocht toekennen, toen hij zich halverwege zijner loopbaan openbaarde als een der machtigste, evenwichtigste en veelzijdigste geesten van onze eeuw. En ook om even aan te stippen dat onder de huidige omstandigheden en in vooruitstrevende kringen een niet geringere dosis onverschrokkenheid noodig is voor een objectief onderzoek van Duitsche standpunten, dan voor het op touw zetten van een onuitputtelijk verhaal dat kwaadwilligen kunnen vergelijken met een lintwurm of met een kat die haar staart achterna zit. Deze week nog belegden socialisten en communisten een monstervergadering waarop strooibiljetten verspreid werden met het motto: ‘De Saar ging verloren. Laten wij haar wreken in Frankrijk!’ Dergelijk geraaskal geeft de juiste temperatuur der voormalige pacifisten onder wie Jules Romains is opgetogen.
‘Koppel’, zegt Van Dale, is een paar, een tweetal dat bijeenhoort; het is ook een stelsel van twee gelijke en evenwijdige krachten die in tegenstrijdige richting werken. In deze dubbelen, naturalistischen en mechanischen zin heeft Romains zijn studie bedoeld. Frankrijk en Duitschland, of zij willen of niet, vormen een paar. Een zelden passend, slecht gesorteerd paar, zoo gij wilt en zooveel gij maar wilt, een paar ondanks zich zelf, een paar waarvan de twisten daveren over Europa, over de gansche wereld, een paar beurtelings tot elkaar aangetrokken door een collectieve liefde, beurtelings afgestooten door een even fellen haat, doch ook een paar waarvan geen der beide partners aansprakelijk is, en waaraan geen sterveling iets veranderen kan. Noch de Franschen noch de Duitschers hebben besloten om te gaan samenhokken op hetzelfde schiereiland, hetzelfde vooruitspringende punt van Azië, op diezelfde niet zeer ruime, niet zeer bewoonbare plek waarvan niemand hen kan verhuizen. Het ligt niet in hun macht om te echtscheiden. Ook al werd een echtscheiding uitgesproken, zij zou louter vormelijk blijven. Niemand bezit het middel om er een werkelijke scheiding van te maken. Het probleem Frankrijk-Duitschland raakt door zijn passionneele kanten den psycholoog, door zijn mechanische kanten raakt het den ingenieur. Wat tot dusverre 't meest verwaarloosd werd in het streven naar een modus vivendi is zijn psychologisch aspect.
Het ligt voor de hand dat Jules Romains de wederzijdsche afgronden met andere maatstaven peilt dan de beroepspolitici en de journalisten, hun gebruikelijke tolken. Hij heeft geen vooringenomen opinies, geen idées fixes, geen automatische reflexen. Hij observeert de levende, plastische materie, vermijdt de oppervlakte, graaft naar het essentieele, zoekt naar de vitale roerselen. Hij bereist Duitschland en ziet allerwegen de vrouwen vervuld van afgrijzen voor het uur waarop een nieuwe mobilisatie vaders en zonen wederom aan haar zal ontrukken. Elke apotheek, elke winkel van hygiënische artikelen stelt in zijn etalage de verschillende modellen van gasmaskers ten toon. Een toomelooze en ononderbroken propaganda schildert Duitschland als omringd door tot de tanden gewapende vijanden (tienduizenden mitrailleuses, duizenden kanonnen, tanks en vliegtuigen) die klaar staan om de civiele bevolking te besproeien met brand-, stik- en springbommen. In deze atmosfeer van obsessie, terreur en latente paniek werken de wapenfabrieken op vollen stoom, dag en nacht. Men beweert dat tenminste, en de politicus zal dezen bundel symptomen werktuigelijk interpreteeren als een nakende bedreiging. Maar de psycholoog? Hij bespeurt vooral den angst, de bedruktheid, het ontbreken van optimistische stelligheden en vooruitzichten, de afwezigheid van allen zweem van zegeroes. De Duitschers kennend als moedig en als vatbaar voor wanhopige besluiten zal hij uit de verzamelde gegevens niet afleiden dat het Derde Rijk zich in geen enkel geval in een oorlog zal storten. Hij concludeert echter dat de Duitsche natie op 't oogenblik geenszins afgericht wordt voor een frischen, fröhlichen Krieg, dat zij met geen greintje illusie gepaaid wordt, dat zij zonder eenige terughouding gedresseerd wordt in een inferioriteitsgevoel.
Er zijn evenwel voorbeelden dat een volk, pacifistisch en defensief gedrild, zich op den wenk van een chef ontpopt met een hoog offensief en agressief potentieel. Wij kunnen gerust zijn voor vandaag en morgen. Doch voor overmorgen? Langs den zwevenden achtergrond der gebeurlijkheden rijst hier de figuur van den Führer op als eene sfinx. Men vraagt gewoonlijk: ‘Wat wil Hitler?’ Men beredeneert zijn verschijning alsof hare evolutie systematisch en voor altijd geregeld was, alsof groote mannen gelijk hij in hun binnenste een Heilige der Heilige meedroegen, een Tabernakel hunner diepste gedachte, een bronzen standbeeld van hun onveranderlijken wil, volledig gemodelleerd van het hoofd tot de voeten, een afgod dien zij op sommige oogenblikken vol huivering raadplegen, en waarvan de rest der wereld bij verrassing slechts enkele trekken kan opvangen door de toevallige spleten van het dikke gordijn dat hem verbergt. Gaat het echter in werkelijkheid zoo toe? Wij hebben een groot man zegt Romains, bij wien wij ons veilig kunnen inlichten omtrent de functionneering zijner geheime beweegkrachten. Napoleon. Hij regeerde langer dan alle huidige dictators, hij had genie en het mankeerde hem niet aan een zeker wilsvermogen. Welnu: zoodra men Napoleon een beetje van dichtbij ziet denken en handelen, wanneer men zich achteraf intiem met hem poogt te vereenzelvigen, dan bespeurt men pas welk een belangrijk aandeel de improvisatie, de plotselinge reactie op omstandigheden, de ontdekking van nieuwe richtingen, en zelfs de bevlieging, de opwelling, de verwisseling van stokpaardjes, gehad hebben in zijn levensloop. Op Sint-Helena, waar hij nochtans zijn verleden naar believen kon reconstrueeren in een mooie ordonnantie, is hij zelf verbaasd over al het onvoorbedachte, het impromptu, het onordelijke, verwarrende dat zijn leven bevat. Simpel als een kind bekent hij die onbestendigheid o.a. aan Gourgaud.
Zoo ook Hitler. Het centraal-punt en de permanente grondtoon zijner natuurlijke impuls, het doel waarvan hij nimmer zal aflaten, is zijn eigen grootheid, en, onder zijne leiding, de grootheid van Duitschland. Wat daarentegen de middelen betreft om dit zeer algemeene project te verwezenlijken, de bijkomstigheden der uitvoering, de wijze waarop, waarmee, met wie, wanneer, voor alle bijzondere besluiten en beslissingen blijft Hitler in een voortdurenden staat van ‘disponibiliteit’. De competente deskundigen die bij hoog en laag verklaren ‘over zooveel jaren zal Hitler Frankrijk den oorlog aandoen’ toonen dat zij niets begrijpen van de psychologie eener exceptioneele persoonlijkheid. Het is echter in gelijke mate onzinnig om te wanen dat Hitler den Franschen volstrekt geen oorlog zal aandoen, want vast en zeker zal hij overgaan tot oorlog, wanneer de wederpartij bij elke gelegenheid optreedt als lieden die door al hun gedragingen en zelfs door hun onbewuste gebaren geen anderen zichtbaren uitweg openlaten dan geweld, hetzij door hun stugheid, hetzij door hun utopistische verwachtingen.
De eendracht van het Fransch-Duitsche koppel hangt dus hoofdzakelijk af van het bevattingsvermogen waarmee Frankrijk zal reageeren op een fenomeen zonder precedent en zich met methoden zonder precedent zal weten aan te passen. Tegenover een man, betrekkelijk eenvoudig, tegelijk naief en diepgrondig, ongerecht en rechtschapen, blind en helderziend, moet Frankrijk afzien van zijn juridische handigheidjes, zijn advocaterige virtuositeit, zijn contracten, zijn hoofdstukken zus en paragraaf zooveel, zijn slag om den arm, zijn achterdocht. Het moet alle diplomatieke komediespelerij op zij zetten. Het moet zich een nauwkeuriger begrip maken van wat ‘de Duitsche kwade trouw’ heet, en die niets anders is dan volslagen vrijheid jegens den vijand (tegen wien alle strijdmiddelen geoorloofd zijn) maar onbeperkte eerlijkheid tegenover een vriend, den vriend, die door Duitschland nimmer verraden is. De Franschman die met Hitler zal onderhandelen moet van hart tot hart spreken, van ziel tot ziel, en als onder het Fransche diplomatieke personeel niemand bestaat die dat kan, dan moet hij hoe ook en waar ook worden gezocht en opgespoord. Zelfs voor den prijs eener dictatuur is de Fransch-Duitsche harmonie niet te duur gekocht.
Zulke gedachten roeren de Fransche conscientie, geen half jaar nadat een rappe en radde grijsaard Europa doorkruiste in alle richtingen om zich te vergewissen van de stevigheid der tralies waarachter hij Duitschland meende te kooien. Laval is honderdmaal soepeler en voorzichtiger dan Barthou, doch qua erfgenaam en qua woordvoerder van Buitenlandsche Zaken valt de merkbare helft zijner activiteit nog onder de categorie van den cipier. Wat ik in December schreef over de kansen eener metamorphose van den Quai d'Orsay werd reeds herhaalde malen officieel gelogenstraft, hetgeen minstens de hardnekkigheid bewijst der geruchten. Het is nog altijd mogelijk dat inertie en vrees voor risico de overhand behouden. Doch tevens is het onmiskenbaar dat de partij waarop wij blijven hopen in lengte, breedte en hoogte gewonnen heeft door de menschelijke stem van Jules Romains.
[verschenen: 16 februari 1935]