Op avontuur?
Parijs, 3 Januari 1935
De 31sten December was Clément Moret nog gouverneur van de Banque de France en zelfs de meest ingewijden zouden er geen oogenblik aan gedacht hebben om de soliditeit zijner positie te wantrouwen. Op 2 Januari had Clément Moret de Grand'-Croix van het Legioen van Eer, den titel van Honorair Gouverneur en de belofte van een nieuwen post. Zelden werd een regeeringsgeheim beter bewaard. Nooit werd een der hoogste dignitarissen energieker aan de deur gezet. Waarlijk, Pierre-Etienne Flandin hakt met de grove bijl en is tot alles in staat. Het kost weken en maanden om een zitvast ambtenaartje los te schroeven van zijn bureau-stoel. Het behoort kwasi tot de onmogelijkheden om politici, ook al zijn ze betrapt op schurkerijen, te verwijderen van de commando-brug. Maar een technicus van den allereersten rang, dien de vereenigde Engelschen en Amerikanen op zijn terrein vruchteloos bestreden en bestormden, wordt zonder omslag weggestuurd als een jongste bediende.
Een gouvernement dat overgaat tot zulke extremiteiten heeft zijn beweegredenen, ook al zegt het ze niet. Het conflict tusschen Flandin en Moret, tusschen Staatsbedrijf en Bankbeheer, moet principieel geweest zijn, ook al lekte er niets van uit, en acuut om met zoo plotselinge heftigheid tot een explosie te voeren. Moret, voormalig medewerker van Poincaré en diens adviseur in de stabiliseering van den franc, is geen oud-gediende. Toen hij in 1930 gouverneur werd der B.F. was hij pas 43 jaar. Aan zijn buitengewone kundigheden twijfelt geen sterveling. Zou hij op zijn leeftijd, nog niet verstard in de routine, nog jong genoeg voor een aannemelijk risico, van alle talenten enkel de gave der plooibaarheid missen, indien hij plooien geoorloofd had kunnen oordeelen? Neen, dat is niet waarschijnlijk. Wanneer een Moret zich schrap stelt tegen het hoofd der regeering dan zullen de geldigste motieven hem bewogen hebben tot verzet. Hij wilde niet buigen en is gebroken. Waarvoor echter weigerde hij te zwichten? Uit de karakteristieken van Moret's financieele methode, die altijd klassiek was, academisch, streng orthodox, kunnen vier hypotheses worden afgeleid. Haar uitgangspunt is degelijk genoeg om ze ernstig in overweging te nemen.
Primo: De Staat heeft 12 à 13 milliard noodig voor de perioden van eb zijner belastinginkomsten, voor de extra-uitgaven der Defensie, de financiering zijner graanpolitiek en diverse andere experimenten. Op langen termijn kan hij slechts leenen tegen drukkende interesten die zijn budget bezwaren en op den koop toe den geldkoers opdrijven voor handel en nijverheid. Bij schatkistbons op korten termijn is de Staat afhankelijk van de Banken en meer nog van haar absorptie-vermogen dan van haar goeden wil. Deze moeilijkheid evenwel wordt met één slag opgeheven wanneer de Banque de France schatkistbons in hare portefeuille opneemt, zoo niet rechtstreeks, dan zijdelings als herdisconto. Moret heeft zich steeds gekant tegen een practijk welke niet noemenswaardig verschilt van inflatie. Onder een verkwistend gouvernement zou zij verderfelijk zijn. In gevallen van crisis en paniek zou zij noodlottig kunnen worden voor de valuta daar een onbepaalde stroom van milliarden eensklaps kan terugvloeien naar de Nationale Bank, alle dijken verbrijzelend. In beide opzichten is disconto of herdisconto van schatkistbons roekeloos voor een emissie-instituut. Door een consciëntieus financier als Moret zal het in beginsel nimmer aanvaard worden.
Ten tweede: In 1928, jaar der stabilisatie, circuleerden 58 milliard francs in biljetten. Op de laatste balans der Bank vermeldde deze post 83 milliard. Dat is een supplement van 25 milliard, ondanks de inkrimping der totale economie gedurende de depressie-jaren. Een surplus dat evenmin gewettigd is door de stijging der prijzen, want sinds 1928 daalden de gros-prijzen gemiddeld 40%. De 25 milliard vormen dus passief, stagneerend, werkeloos kapitaal. Er is echter nog meer dan deze massa. In 1928 bedroeg de particuliere rekeningcourant der B.F. 5 milliard 700 millioen. Eind 1934 was deze som geklommen tot 15 milliard 100 millioen. Dat is een tweede hoeveelheid van 10 milliard gedemobiliseerd geld. Tezamen een slapende reserve van 35 milliard, ongeteld het gehamsterde goud, zilver, nikkel en papier welke aan contrôle ontsnappen. De scrupuleuze tactiek van Moret, beweren sommigen, deed deze liquide beweegkracht bevriezen. Een soepeler tactiek, hopen zij, zal haar ontdooien. Zij redeneeren alsof de economische instorting haar oorsprong vond in een tekort aan crediet, in plaats van juist veroorzaakt, verscherpt en bestendigd te zijn door een overdaad van crediet. Zij hebben ongelijk. En zelfs al behoeft de tactiek, waarmee men het rustende geld denkt te mobiliseeren niet noodzakelijkerwijze diametraal tegenovergesteld te zijn aan de tactiek-Moret, het is begrijpelijk dat de ontslagen gouverneur afkeer toont voor opvattingen welke hem illusoir schijnen en waarmee men gevaar loopt terug te vallen in het moeras waaruit men nauwelijks opkruipt.
Derde veronderstelling: De papieren verbintenissen der B.F. zijn door goud gedekt tot een bedrag van 80%, een der hoogste garanties van Europa en de andere werelddeelen. De wettelijke limiet is 35%. Zonder schade voor den franc zou dit overmatige veiligheids-excedent gereduceerd kunnen worden door het drukken van nieuwe biljetten. Verschillende jaren heeft de Fransche economie onder gunstige voorwaarden gewerkt met een dekking van 40 à 50% en een menigte landen slaan zich met een waarborg van 10% niet slechter door de huidige hindernissen heen dan Frankrijk met zijn dekking van 80%. Behalve de dommelende munt zou dus het sluimerende goud gewekt worden uit zijn winterslaap. Een zwenking naar modernistische Engelsche opvattingen welke Moret altijd geschuwd heeft als de pest. Welk nut zullen zij afwerpen in de hedendaagsche conjunctuur? Er is geld in overvloed, doch er zijn geen zaken. Wie mag met grond verwachten dat nieuw papier nieuwe zaken zal maken, waar overdaad van papier alle zaken ontwricht heeft? Op de beurs misschien, en voor korten tijd. Maar niet in de fabrieken. Niet op een oververzadigde markt. En wanneer het goud de plaat poetst dat zich met papieren kaartenhuisjes nimmer heeft willen behelpen? Politici als Flandin en zijn minister Germain-Martin zouden niet terugdeinzen voor een embargo. Clément Moret echter zal liever den marteldood sterven dan te vervallen in ketterij en willekeur. Waaraan dankt de B.F. haar magnifieke dekking van 80%? Aan geen enkelen dwang. Maar aan een techniek en aan beginselen die te midden van allerlei dwang en artificieel lapwerk hun ongeëvenaardheid bewezen. De conclusie ligt voor de hand, doch wij wenschen haar nog niet te trekken. Zij zou inderdaad kunnen luiden: een meester als Moret verkiest de ongenade boven kwakzalverij in angelsaksischen trant.
Ten vierde: De B.F. en haar 260 filialen verstrekken voorschotten aan zorgvuldig geselectionneerde cliënten tegen een disconto dat gemiddeld 1 à 3% lager is dan de rentevoet der gewone credietinstellingen. Sinds geruimen tijd wekte deze concurrentie den nijd op der vijf groote en vijf duizend kleine vazallen die hun jachtterrein zagen afgestroopt door den leenheer. De meerderheid der firma's welke om een of andere reden waren uitgesloten van een privilege dat veel leek op een filtratie, deelden den wrok der verongelijkte banken. De misnoegdheid van beide groepen nam scherper vormen aan naarmate Clément Moret zich door de economische malaise verplicht oordeelde om hoe langer hoe draconischer eischen te stellen aan hen die een beroep deden op zijn steun. Van lieverlede kreeg Moret de reputatie van een tyran, een beul wiens macht tot elken prijs gebroken moest worden. Het is niet onmogelijk dat het sein tot een algemeen offensief gegeven werd door André Citroën, die zijn liquidatie uitlokte door het laten protesteeren van een wissel van 20.000 francs, den prijs van anderhalve automobiel. De lijst der ondernemingen welke Moret tijdens de magere jaren vonniste en terechtstelde is schrikbarend. Na een executie als die van Citroën begrijpt men de woede en wanhoop der overlevenden die vergeefs naar lucht hijgen. Maar van een zuiver zakelijk standpunt begrijpt men ook de strengheid van Moret.
Deze vier hypotheses afzonderlijk, en meer nog haar ensemble, wijst op een neiging tot expansie van het crediet, tot verslapping der opgelegde discipline. De gegevens ontbreken om te antwoorden op de vraag of al het overtollige, dorre en onvruchtbare hout eener verwilderde economie reeds voldoende gesnoeid is. Maar dat een bezonnen en vooruitziend man gelijk Moret de nieuwe richting afkeurt, kan kwalijk gelden als een geruststellend voorteeken, en de brutaliteit zijner afdanking duidt meer op passionneele, revolutionnaire bevliegingen dan op een normale evolutie. De kundigheden van zijn opvolger Jean Tannery staan boven verdenking, doch hij gaat door voor dociel, en zij die hem benoemden, bouwen stellig op een soepelheid welke hem als directeur-generaal der Caisse des Dépôts et Consignations te stade kwam. Hij verwisselde het toezicht over een papieren fortuin welks exacte waarde op geen milliarden na getaxeerd kan worden, voor het beheer over een metalen schat die onder alle fluctuaties de eenige rotsvaste realiteit blijft. Wanneer Tannery zijn dociliteit zou willen overdrijven, zal hij vermoedelijk op tegenstand stuiten bij den ondergouverneur Fournier, een geestverwant van Moret, en bij het College van Regenten. Doch wat wegen die relatieve borgen voor een doortastende en bekommerde regeering? Ofschoon wij de uiterste voorzichtigheid zouden willen betrachten in de appreciatie van een voor het goud-blok zoo gewichtig evenement als de verwijdering van Moret, kunnen wij zijn val moeilijk anders beschouwen dan als de aanvang van een avontuur welks ontwikkeling en afloop onbekend zijn en gewaagd.
[verschenen: 23 januari 1935]