Wat zeggen de sterren?
Parijs, 31 December 1934
In de herinnering der menschen zal negentien-vier-en-dertig geboekt worden als het jaar der verschrikkingen. Er is geen maand die niet gemerkt staat met geheimzinnige teekens zooals landloopers schrijven op muren en poorten, er is bijna geen week waarin een onzichtbare gast ons niet bezocht en op de deur zijn stempel achterliet. De dagen gingen voorbij als de bladen van een dier oude kronieken, vol gekrijsch van moord en brand, waar Shakespeare de onderwerpen haalde zijner drama's.
Overal vonden wij het spoor eener macht, sterker dan onze wil en die onze voorzorgen wegknipte als pluisjes van een kleed. Het spoor eener macht, vreemd aan onze wereld van schakelaars, manometers, zuigers, kleppen, assen, hefboomen, remmen, seinpalen. Een macht waarmee we niet rekenen in onze dienstregelingen. Vijandige, ongrijpbare macht, die zich op 6 Februari, 30 Juni, 9 October, culminatiepunten harer werking, manifesteert als een natuurverschijnsel, zonder dat er een trein, een autobus, een postbestelling, een lantaarnopsteker ook maar een minuut over tijd aankomt of vertrekt. Als een verborgen lont kronkelt zij door het normale, vreedzame, van alle kanten beschutte leven, flakkert op met de schielijkheid van den bliksem, dooft uit en sluipt verder naar een andere huiverzone. In Januari stapelt zij zich rondom de Emeraude, in December pakt zij zich samen boven de Uiver, en twee vliegtuigen, beide verwacht in een stemming van feest, storten neer. Zij mengt rampen die tot zekeren graad logisch zijn met onheilen waarvoor we geen verklaring vinden. Beurtelings handelt zij met brutaliteit, beurtelings met een raffinement van wreedheid. Telkens ageert zij alsof een element ontspringend in een sfeer waar wij geen toezicht hebben, losbrak in de richting der aarde. Want ook in de tragedies welke hijzelf ontketende leek de mensch 1934 dwergachtig en onpersoonlijk. Wij gaven hem nog een naam als ware hij nog een individualiteit, maar hoe meer wij hem noemen hoe zwakker wij hem voelen, weerloos en stuurloos, microbe in een bergstroom.
Is het verwonderlijk dat wij ons oriënteeren naar een regioon waaruit zoo zelden goede wind waaide? Wij zetten schildwachten uit op de schemergrens tusschen worden en zijn, zooals wij vuurtorens plaatsen op de scheiding van water en land. Het is geen nieuwe uitvinding. Zij heeten astrologen, wichelaars, horoscooptrekkers, zieners. Zij lezen de toekomst in een glazen bol, in gesmolten lood, in inktvlekken, in koffiedrab, in speelkaarten, in het firmament. Zij zijn ouder dan de eerste zondvloed en de steenen reuzen van het Paasch eiland. Misschien zelfs waren vroeger de zieners, in de laatste jaren van het Romeinsche Rijk, in het avondrood der ondergaande Middeleeuwen, even talrijk als vandaag. Maar nooit verwierven zij een uitgebreider gehoor dan van den tijdgenoot die deze week een anderen kalender afscheurt. Nooit luisterde men naar hen met een gelijke spanning, met die gepassionneerde nieuwsgierigheid waarin alle overige waarnemingen verzwakt en verwaarloosd worden. Er zijn weinig kranten die op het einde van dit griezeljaar niet een reeks magiërs raadplegen, om hun consulten af te drukken, op de eerste pagina als het interview van bekende staatslieden. Verscheidene periodieken openden een vaste rubriek, welke de koers der dagen noteert volgens de schommelingen eener onzienlijke en mysterieuze Beurs. Zij nummeren de uren volgens een geheime klok die geordend wordt door Maan en Planeten. Hetzelfde uur kan gunstig zijn voor den geliefde, gevaarlijk voor den zakenman, dreigend voor den reiziger, middelmatig voor een leverziekte, geschikt voor straat-rumoer, raadzaam voor geestelijken arbeid, bedenkelijk voor intriges. De minuten-wijzer versnippert en verstrengelt. Het antieke ‘fas en ‘nefas’, dat geregeld werd volgens minder nauwkeurige zandloopers. Wat mag en lukt te 2 uur, kan te 2 uur 35 ontrieven. De pythonissen werden accuraat als een spoorweggids. Voor het jaar dat aanvangt liggen de maanden klaar met haar kleuren en
klimaten, hoogten en laagten als de kaarten van een atlas. Op den almanak dien wij wegbergen heeft elk waarzegger zijn referenties. De een voorspelde den val van Albert, de ander zag den moord van Duca, Dollfuss of Alexander. Te oordeelen naar het aantal en de kwaliteit der personen die hun antichambres vullen als de wachtkamers van een hospitaal, te oordeelen naar de massa der gepubliceerde predicaties, gelooven wij hen misschien nog niet zooals wij vertrouwen op een tafel van vermenigvuldiging, maar reeds houden wij met hun aanduidingen rekening als met een weerbericht.
Op drie gewichtige punten gaan de Fransche wichelaars tenminste accoord in hoofdtrekken. Over drie stralende, veelbelovende, geruststellende paragrafen spreken allen eensluidend: Er zal in 1935 geen oorlog uitbreken. De crisis zal haar einde naderen. Gerechtigheid zal geschieden.
Grosso modo behoeven wij dus niets te vreezen, want de Franschen bleven dezelfde als hun voorouders de Galliërs, die enkel bang waren voor den hemel die boven hunne hoofden zou kunnen instorten. Het eenige dat zij heden duchten is een cataclysme en het komt niet, het wordt unaniem verdaagd.
Maar als de groote lijnen harmonieeren, en oppervlakkig even weinig afwijken als twee verschillende gramofoonplaten, in onderdeelen toonen zij menige nuance. De meerderheid van de handen der mobiliseerbare mannen is niet, gelijk in 1914, gekeurd met het ijk van den doodsengel, doch in Maart en Juli zullen wij slechts ternauwernood ontsnappen aan de malefieke invloeden der opposities of conjuncties van Mars en Uranus, en locale conflicten blijven waarschijnlijk. Wanneer Frankrijk echter den buitenlandschen vrede bewaart, het verliest de binnenlandsche rust. Noch het herstel van het economisch evenwicht, noch de verzekering der rechtsveiligheid schijnt verkregen te zullen worden zonder een serie van ernstige troebelen. Bijna alle wichelaars ontvingen van het uitspansel gelijkluidende impressies over aanstaande omkeeringen en volgens de astrologen toont de Fransche hemelkaart van 1935 frappante analogieën met de thema's van Juli 1789 en September 1870, data van grondige beroeringen. Weldra zullen de ministeries opnieuw tuimelen, de landbouwer zal in opstand komen, de arbeider grijpt het geweer. Niettegenstaande de interpretatie der planeten-taal altijd dubieus is, oordeelen de profeten haast eenparig dat de actueele regeeringsvorm moet verdwijnen. De meesten kondigen een dictator aan, doch sommigen preciseeren dat de dictatuur (weinig conform aan het Fransche karakter) hoogstens acht dagen of twee weken zal duren. Geen monarchie echter in 1935, ofschoon de evolutie zich bewegen blijft naar rechts. De horoscoop van het kabinet Flandin correspondeert opmerkelijk met dien van Daladier en de beslissing kan reeds vallen in het eerste kwartaal. Ondanks (wegens) de herhaalde koortsaandoeningen zullen de zaken omstreeks Juni verkwikt worden met een reprise welke gedurende het tweede semester aanhoudt.
Over het buitenland uiten de zieners zich zeer spaarzaam en in zulke vage termen dat zij altijd kunnen beweren: ik heb 't voorspeld. Een kroon gaat te loor in 't Noorden. Engeland zal ernstige moeilijkheden ontmoeten. De dictator van een naburigen staat sterft aan kanker. Hitler's leven is bedreigd, maar voorloopig beschermd. De gezondheid wankelt van Pius XI, die blijkens de oer-oude voorzegging van Malachias een der beste stutten is onzer wereld-orde. De lijst immers welke de middeleeuwsche Iersche prelaat aanlegde van de toekomstige pausen bevat nog slechts drie namen en het devies van den opperpriester die na Pius XI zal regeeren luidt: religio depopulata. Hoewel deze kenspreuk voor dubbelen uitleg vatbaar is (een religie kan zich ontvolken op geestelijk of stoffelijk, zelfs op geestelijk èn stoffelijk gebied) wenschen allen die Malachias kennen den huidigen paus een onbegrensden ouderdom toe. Niet onder zijn bewind zal het onafwendbare geschieden en al geldt Malachias voor apocrief, hij is een der zeldzame zieners die tot dusverre met het minste kunst-en-vliegwerk kon geverifieerd worden.
Naast de verschijning van een boek dat in de eerste maanden van 1935 de gemoederen van het gansche heelal zal verhelderen met de beloften van nieuw idealisme, verkondigen de voorspellers natuurlijk een menigte onbepaalde rampen ter zee, te land: in de lucht, en vermanen Frankrijk om aandachtiger dan ooit te waken over zijn groote booten. Als La Normandie vergaat door een brand of een explosie behoeft niemand verbaasd te kijken en zij die een kajuit bespreken op dit schip mogen zich tellen onder de onvervaarden die gelijk Cesar waarschuwingen versmaden of trotseeren. Enkele beroemde waarzeggers evenwel hebben hun predicties verzegeld gedeponeerd bij een deurwaarder en zullen ze pas openbaar maken wanneer het voorspelde feit zich verwezenlijkt heeft. Zoo weten wij niet alles. Behalve dat de sterren noodigen maar niet noodzaken (het gebruikelijke achterdeurtje van ‘astra inclinant, non necessitant’) blijft er dus een ruime marge voor het onverhoedsche, ook al werd het voorzien. Wanneer het waar is dat Mussolini en Hitler niets ondernemen, zelfs geen reis, zonder preadvies van een astroloog, zal dit experiment hun niet minder interesseeren dan ons, die buiten alle profeten reeds vragen wiens beurt het is om te treden voor hun veemrechter. En ik moet mij weerhouden om niet een paar namen te citeeren van hen die kans loopen een eindigend jaar te groeten voor de laatste maal.
[verschenen: 16 januari 1935]