Verloren uren
Parijs, 28 December 1934
De uitgever Denoël et Steele, dezelfde die ‘Reis naar 't einde van den nacht’ publiceerde, deelde per advertentie mede dat hij den Prix Goncourt zou hebben toegekend aan ‘Cloches de Bâle’ van Louis Aragon, wanneer de Académie des Dix haar keuze had overgelaten aan hem. Ik kocht dus de Klokken van Bazel, want in een literatuur als de Fransche, die gemiddeld per jaar drie honderd romans produceert van goede kwaliteit, ongeteld de slechte, ongeteld de bundels verzen, essais, novellen, drama's, comedies, vertalingen en diversen, moet men wel vertrouwen op iemand alvorens men een boek opensnijdt. Omdat het materieel onmogelijk werd om persoonlijk te schiften. Dagen van acht en veertig uren, weken van veertien dagen zouden niet voldoende zijn om alles te kennen wat bloeit en groeit in deze kunstige warande. Boeken elimineeren elkaar niet als voetbalclubs en tennisspelers, of als vliegmachines welke ongelukken krijgen waarvan men leert. Zij wachten in een magazijn tot iemand ze aanprijst. En reeds de criticus die een enorme activiteit ontwikkelt en drie deelen afwerkt per week, is genoodzaakt om in den blinde een greep te doen in de stapels welke de drukpersen afleveren. Deze eerste selectie reeds zal afhangen van factoren die met literatuur niets hebben uit te staan. Hoe invloedrijker een criticus is, des te meer slachtoffers zal hij maken, des te meer boeken, welke hij nooit doorbladerde, zal hij veroordeelen door ze te verzwijgen. Hij zal er onopzettelijk toe bijdragen dat een waardevol werk van den winkel verhuist naar kelder of zolder en wellicht gekookt wordt onder oude vodden. Om zijn tijd niet te verliezen, doorgebracht met lezen, zal de criticus een auteur releveeren dien een toeval hem in de handen speelde en die deze gunst minder verdiende dan anderen die een toeval buiten het bereik bracht zijner aandacht. Om niet door te gaan voor een isegrim zal het hem gebeuren dat hij zwakke werken waaraan hij een dag
verspilde een beetje opkamt. Wegens het bovenmenschelijke en anti-physieke der omstandigheden waaronder hij zijn taak moet vervullen wordt de criticus al bij voorbaat onbetrouwbaar. De lezer is aan hem overgeleverd als aan een loterij, met dit verschil dat de nieten het crediet eener loterij niet schaden, terwijl de nieten der critiek haar autoriteit langzaam ondermijnen. Daar valt niets aan te doen. Het zijn de inconveniënten van een groot land en van een kwantitatieve civilisatie als de hedendaagsche. Wij werken in het provisorische. Wij hebben al ons geloof noodig aan geestelijke machten, die over en langs ons heen de stof beheerschen en richten, om te verwachten dat een authentiek, onmisbaar naschrift nimmer zoek raakt, maar als een flesch welke jaren dobbert op de golven van een mateloozen oceaan, vroeg of laat aanspoelt op den oever.
Deze overtuiging echter dient als houvast doch niet als leidraad. Men kan de ambtelijke critiek verwerpen omdat zij decepties berokkende welke legio zijn, maar men kan een gids niet ontberen. Op gezag van litteratoren had ik de 364 pagina's doorworsteld der ‘Mémoires de Joséphin Perdrillon, précepteur’ van Jacques-Emile Blanche, eveneens verschenen bij Denoël. Deze schilder-schrijver is een moralist. Er hangt in het Luxembourg een Strawinsky-portret van hem, ten voeten uit, dat de geleidelijk verwaterende, tot ontbinding overhellende psyche van den componist reeds twintig jaar geleden fixeerde in een profetische visie. Blanche schildert in de ongenadige belichting van het Dal van Josaphat en hij schrijft als de griffier van een rechter. Zijn Perdrillon memoreert naarstig en droogjes de zonden van een decennium dat achter ons ligt, de dolle overdaad der rijken, de stupide bekrompenheid van hen die naar rijkdom snakken, de humbug, de bluf, de onzinnige agitatie, het doellooze en ziellooze van groot en klein, de innerlijke en uiterlijke voosheid, dofheid en verrotting welke de jaren van voorspoed begroesd heeft als een schimmel. Geletterden als de ex-minister Anatole de Monzie mogen de mémoires van Joséphin Perdrillon spellen als de inscriptie op een grafzerk waaronder een tijdvak voortaan rust in vrede. Het is mogelijk. Misschien zullen deze gedenkschriften na een halve eeuw over ons getuigen als het Journal d'un Bourgeois over de dagen van Jeanne d'Arc. Voor ons echter wien deze periode heugt als een familiare geur lijkt het boek grauw, vervelend, hypochondrisch en eindeloos. Onnoodig het te lezen. Het is voldoende te weten dat 't bestaat.
Zoo sloeg ik, na dozijnen ontgoochelingen eener feilbare critiek de Klokken van Bazel open op gezag van den uitgever. Het is een vierluik van 440 pagina's, gemodelleerd door een revolutionnair auteur die zich geroepen voelt de letterkunde te reformeeren en de maatschappij. In de eerste groep fladdert een gezelschap, adellijk gelijk een haas 't kan zijn, rondom Diane, de vrouw van een mondain w[oek]eraar. Met lugubere schijnheiligheid weet dit kleinere zusje van Arlette Stavisky, dat de maîtresse is van een generaal, een automobielfabrikant en van iedereen, de volmaaktste eerbaarheid te huichelen wanneer haar echtgenoot ontmaskerd wordt door een geruïneerd officier die zich in haar eigen huis voor den kop schiet. Het tweede luik is gegroepeerd rondom Catherine, jong meisje van Georgische afkomst, die in het gewemel derzelfde gepeperde samenleving de ware liefde zoekt, een oprecht aanbidder judast omdat hij het militaire uniform draagt, en zich per slot vergooit in vulgaire avonturen. Bezienswaardig model van Slavische evenwichtstoornis, maar niet nieuw noch origineel. Barokke, kakelbonte omgeving. Men zou er wat voor geven om te weten of Aragon's Van Houten, een Hollander die handel in narcotica en spionnage afwasemt, gegrepen is uit het leven, zooals de twintigtallen andere historische met naam en toenaam genoemde personages van dit krioelend feuilleton.
Tot op deze helft is Aragon's roman globale literatuur, een beetje slordig gestileerd in den impressionistischen praat-toon van iemand die er alles uitflapt. Met het derde luik, geconcentreerd rondom den chauffeur Victor op een achtergrond van chauffeursstaking, taxi-organisatie, arbeidersbeweging, anarchistische aanslagen, politie-twisten, en met het vierde paneel waar Clara Zetkin in het gelui der klokken van de Bazelsche kathedraal, beierend voor het internationaal socialistisch congres van 1912, gekroond wordt als de nog niet bezongen Beatrice van een nieuwen tijd en een nieuw menschdom, met die twee laatste luiken vervlakt het boek tot een aaneenrijging van journalistieke notities, plotseling sluitend met een hoogdravende hymne op Clara. Gaarne gun ik de roode evangeliste de kniebuigingen harer geestverwanten, doch voor deze klokken als kunstwerk is het jammer dat Clara's incarnatie van het vrouwelijke ideaal op de meest onverhoedsche wijze uit de lucht komt vallen en dat wij haar hemelvaart moeten aanvaarden als een geopenbaard dogma. Het is komiek en meelijwekkend den propagandist Aragon kinderlijke fouten te zien begaan welke hij niet alleen spontaan vermeden zou hebben, doch waarvoor hij den neus had opgetrokken wanneer Clara Zetkin b.v. generaal geweest ware van het Leger des Heils.
Zoo veroorzaakt ook de favoriet van Denoël niet het zoemend gerucht in den bijenkorf dat een ongewoon verschijnsel pleegt te begeleiden. En ‘Capitaine Conan’ van Roger Vercel, de werkelijke Goncourt-Prijs? Een handelaartje in garen en band, in 1914 ontpopt als vuurvreter en ijzeren Hein, als virtuoos van loopgraaf-mes en handgranaat, moet zich in 1919 opnieuw inspinnen in het tonnetje van zijn winkel. Moeilijke gedaanteverwisseling en magnifiek onderwerp voor een psycholoog. Veertig bladzijden over den opmarsch van het Fransche leger door de Balkan-bergen, over den intocht in Boekarest, schallen als fanfares. Conan zou een kerel zijn als Cyrano, als D'Artagnan, als de grenadiers van Napoleon, gemoderniseerde spruit eener legendaire familie, wanneer Roger Vercel slechts wist op welken voet hij met hem dansen moet. Maar Vercel is humanitair en wil het ook de pacifisten naar den zin maken. Zijn kapitein Conan, die na 1919 alleen nog maar deugt voor schavuitenstreken in café's en huizen van ontucht, voor langzame vervetting in een provinciestadje, werd als moreel verminkte een nieuw specimen van oorlogsverwoesting. Voor den roman als zoodanig zou dit standpunt niet hinderlijker zijn dan elk andere vooropgezette thesis. Maar tegenover den kapitein en zijn ontbreidelde instincten, tegenover luitenant de Scève, den rationeelen, even onvervaarden militair, plaatst hij een gemobiliseerd papkindje dat deserteert, veertig kameraden doet sneuvelen door zijn verraad en voor den krijgsraad verschijnt zoodra de Bulgaren hem hebben uitgeleverd. Zijn proces is dermate gerekt dat de titel van den roman even goed Jean Erlane kon luiden naar den naam van het bleeke deserteurtje als Capitaine Conan, den averechtschen kankeraar die hem wil onttrekken aan het executiepeloton. Volgens de regels der kunst en volgens de regels van het opportunisme bewaarde Roger Vercel de evenredigheid der proporties. Voor de belangwekkendheid van het verhaal is dat
wikken en wegen tusschen Jantje lacht en Jantje huilt funest. Met zulke procédé's kan men den prijs bemachtigen eener academie van knorrepotten. Maar het boek mislukt.
Schrale oogst? Ja en neen. Het onvermogen, het gebrek aan genie van een communistisch auteur als Aragon is een der geruststellendste symptomen. Zoolang geen enkel aanhanger van Moskou het equivalent schept eener Marseillaise of van een Chant du Départ zullen zij niet oprukken noch zegevieren. Dat is altijd meegenomen.
[verschenen: 26 januari 1935]