In vogelvlucht
Parijs, 17 December 1934
Er loopen geruchten dat de Quai d'Orsay binnenkort een personeelwisseling zal ondergaan die de grootste is welke de Derde Republiek nog gezien heeft. De mandarijn Alexis Léger die onder protectie van Berthelot en Briand alle stations voorbijvloog waar men in de Carrière halt houdt, en met drie, vier treden tegelijk de hiërarchische ladder beklauterde welke opkruint tot den post van secretaris-generaal der Buitenlandsche Zaken, zou op de plaats gezet worden welke hem beter past (een ambassade) en zijn ambt neerleggen in de handen van André François-Poncet, den huidigen gezant te Berlijn. In verschillende hoofdsteden van Europa (Londen, Praag, Brussel, Warszawa) zou de tegenwoordige titularis zijn koffers pakken en afscheidsbezoeken afsteken. Een twintigtal van de gewichtigste posten zouden betrokken zijn bij deze mutaties en pensionneeringen welke de beteekenis zouden hebben eener algeheele liquidatie.
Ofschoon het gewaagd is een oordeel te vestigen op geruchten, zelfs al borrelen ze op uit de zuiverste bronnen, willen wij onze opinie formuleeren alsof de zaak reeds haar beslag kreeg. Sinds ruim een jaar hebben wij een reconstructie van den Quai d'Orsay voorvoeld als een gebeurtenis welke bijna even zeker moest geschieden als de zon de volgende maand moet staan in den Waterman. Wij hadden gehoopt dat Gaston Doumergue den wederopbouw ging ondernemen. Doch na 17 April, datum der beruchte nota welke Engeland tot de orde riep en de ontwapeningsconferentie uiteendreef, scheen niet alleen Doumergue's energie gebroken en ontzenuwd, maar ook zijn gezichtskring beneveld. Er waren in het eerste trimester van dit jaar, dat helderder eindigt dan het begon, vele overrompelingen mogelijk waarvan men den wereldschokkenden aard kan afleiden uit de reis welke een Britsch minister den vorigen Kerstmis over Rome maakte naar Capri, waar hij besprekingen voerde met een Duitscher, die zich voorbeschikt waande tot de uitzonderlijkste daden en die den naam droeg van Roehm. Wat er gebeurde met Roehm behoeven wij niet op den hals te schuiven van Doumergue en nog minder van wijlen Barthou. Maar wat verijdeld werd, strookte zoo weinig met de inzichten van François-Poncet dat wij hem in de ontnuchteringen van Roehm een deelneming mogen toeschrijven, welke niet gering is, wijl zij passief bleef. De geïmproviseerde bruggen en vlonders die de officieuze diplomatie (de z.g. diplomatie der amateurs en dilettanten) sinds eenigen tijd poogt te leggen over de ravijnen der officieele diplomaten, zijn allen geslagen met toestemming en met steun van den Franschen gezant te Berlijn. De conferentie van Jules Romains voor de gezellen van Baldur von Schirach over het thema ‘Betrekkingen tusschen Latiniteit en Germanisme’, conferentie die wegens de positie van Romains de Parijsche intellectueelen nog heftiger beroerde dan de Duitschers, was het werk van François-Poncet.
Er is serieuze aanleiding om te gelooven dat de vriendschappelijke betuigingen van Hitler en Hess in overleg met den ambassadeur der Republiek worden opgesteld en uitgesproken. Dit heeft weinig vreemds voor wie even overwegen wil dat een land als Duitschland zijn alliantie-systeem (Rapallo) niet ontwricht, dat een man als Hitler zijn partij niet onthoofdt en het stuur niet negentig graden omgooit, zonder tegenpanden waarop de Führer en zijn raadslieden met eenige gerustheid kunnen bouwen. Het heeft nog minder vreemds voor wie zich vergewist hoe weinig Duitschland kan uitrichten zonder toelating van Frankrijk en hoe kwetsbaar Frankrijk zich steeds zal voelen zonder de welgezindheid van Duitschland. Een Duitsche alliantie is op 't oogenblik zeker goedkooper dan een Italiaansche en in de toekomst waarschijnlijk niet onbetrouwbaarder.
Het zou dus in de lijn liggen van plannen die verdekt en uiterst behoedzaam voorwaarts sluipen, als patrouilles onder een bombardement, wanneer François-Poncet de leiding kreeg van den Quai d'Orsay. Het ware de logische uitmonding eener ondergrondsche sappe die vorderde tot het punt waar zij zich veilig een weg kan banen naar het open veld. Zijn benoeming zou meer zijn dan een aanwijzing. Zij zou gelijk staan met een historisch feit als de bewindsaanvaarding van een der groote staatslieden uit het verleden, een Sully, een Richelieu, en nauwkeurig correspondeeren met de haaksche zwenking die is uitgevoerd in Duitschland.
Maar zal zij lukken? Dat Doumergue niet beantwoord heeft aan sommige verwachtingen wordt hoe langer hoe duidelijker, en zelf licht hij een tipje op van den sluier waaronder hij verdween. In een geschreven verklaring voor het weekblad Candide bekent hij: ‘Mijn val werd besloten in geheime en machtige comités van raden.’ Wie zijn die comités en raden, geheim en machtig? Men heeft natuurlijk onmiddellijk gedacht aan de Franc-Maçonnerie. In dit geval was de Vrijmetselarij inderdaad de gemakkelijkste uitleg en de gedweeste zondenbok. Doch als de Francs-Maçons om de meest dubieuze redenen, op een hachelijk moment en tegenover een populair personage hun boekje te buiten gingen, waarom dan verroerde Colonel de la Rocque, die stellig geen frère trois-points is, niet zijn pink ten gunste van Doumergue? Op den dag van Doumergue's afscheid waren de Croix de Feu gemobiliseerd in Parijs en op 't eerste teeken van hun leider zouden zij het Ministerie van Binnenlandsche Zaken bestormd hebben en de Kamer, gevolgd door de beste helft der Parijsche bevolking en verzekerd van de neutraliteit der troepen. In zijn hart rekende Doumergue op dat signaal en wijzelf meenden het reeds hooren in den ondertoon zijner laatste radio-ontboezemingen. Het heeft ons verbaasd dat het niet klonk. Na Doumergue's uitlating behoeft niemand zich te verwonderen dat het gesmoord werd. Ook François de la Rocque luistert naar comités en raden die minstens even machtig zijn en even geheim als de Franc-Maçonnerie. ‘Wij hebben Doumergue gehuldigd’, zei de hoofdman der Croix de Feu in Le Matin, ‘maar wij hebben niet voor hem gedefileerd. Wij defileeren slechts voor iemand dien wij kunnen beschouwen als chef.’
‘Wat belette De la Rocque om Doumergue te beschouwen als een aannemelijk chef? De binnenlandsche politiek? Komaan! Juist daar was Doumergue goed onderweg. En met een simpele handbeweging had hij de heele binnenlandsche politiek kunnen opdoeken. De binnenlandsche politiek met haar schandalen, haar nullen en haar poppenkasterij is beurtelings amusement voor de galerij, kopij voor de kranten of een verzameling hansworsten, bangerds en mosterdjongens die marcheeren en ‘chanteeren’ op commando. Een philharmonisch koor? Neen. Alleen de buitenlandsche politiek geeft den sleutel van Doumergue's cijferschrift. In hetzelfde nummer van Candide legt hij een gesproken verklaring af en behandelt Hitler daarin nog als een huisschilder. Deze zin had gedrukt moeten worden in vette letters. Naar onze overtuiging bevat zij de opheldering der comités en raden onder wier pressie Doumergue in een hollen nacht het kamp opbrak.
Hij had niet begrepen. Om een horoscoop te trekken voor het komende jaar zou men precies moeten weten of Flandin begaafd is met vlugger [hers]ens. Zal hij beantwoorden aan sommige verwachtingen? De ‘comités en raden’ gaven hem carte blanche in het binnenland. Flandin arresteert Bonny of laat hem los naar gelang het parlementaire janhagel een douche noodig heeft of een straaltje zonneschijn. Hij stopt provisorisch de affaire Lévy-Dubois-Chautemps, maar zij blijft tot zijn beschikking als een brandspuit en traanbommen. Voor hen die nog zouden willen kikken, haalt hij den zwendel van Johannes Lykkedal Moeller op de proppen. De Deen wiens naam Geluksdal Molenaar schijnt te beteekenen maalde in de lachende valleien van Frankrijk voor twee honderd millioen wind. Tegen een chèque van 100.000 francs, zorgvuldig opgeborgen in het archief der Sûreté, verhinderde de député Ossola dat hij in 1926 geëxpulseerd werd wegens oplichting. Die Ossola reed zich in 1932 met een auto te pletter en het humoristische toeval wilde dat ‘de dankbare Republiek’ een gedenksteen onthulde op de plek der ramp, denzelfden dag dat zijn schelmerij, die de onderdanen der dankende Republiek 200 millioen kostte, bekend werd. Het spreekt vanzelf dat de fortuinlijke Moeller meer medeplichtigen had dan de eene Ossola, doch Flandin bewaart ze voor la bonne bouche. Dat is misschien geen Justitie. Het is eer hooge dressuur van wilde beesten die bikken uit de hand en dansen op muziek. Op het klappen echter dezer zweep maakt het parlement de kunsten welke hij verlangt. Met massale meerderheden heeft Flandin zijn gasten een korenwet laten stemmen (opheffing van den minimum-koers, rijks-aankoop der stocks zonder garantie van prijs!) waartegen alle Kamers van Landbouw in Frankrijk en Koloniën unaniem in opstand opkwamen, waartegen duizenden adressen en honderden amendementen hun kwaadaardige protesten opstapelden, en die
de meeste afgevaardigden even zeker als tweemaal twee zal verderven bij de kiezers.
Flandin blies dezen tegenstand weg als een pluimpje rook en nimmer zagen wij een parlement zoo koest. Die toeren evenwel zijn niet de maatstaf van de realiteit, noch van zijn gezag, noch van zijn moed. Zij vormen de figuratie, de requisieten, de bijzaak. De werkelijke krachtmeter van zijn kunnen en durven, de juiste balans van wat hij weegt, bevindt zich op den Quai d'Orsay. Want het is geen kleinigheid, om de polen te verzetten van een mogendheid als Frankrijk en nimmer probeerden ‘comités en raden’ dat in den loop der geschiedenis of die pogingen gingen vergezeld van scheuringen onder de politie, van moord, doodslag, verrassingen en verschrikkingen. Wij wachten Flandin in deze bocht van zijn baan.
[verschenen: 5 januari 1935]