De natuurlijke staat
Parijs, 10 December 1934
Het requisitoir van Engelbrecht en Hanighen ‘The Traffic in Death’, dat bij de Amerikanen kabaal gemaakt heeft, is nu ook verschenen onder den Franschen titel Marchands de Mort van Renaud de Jouvenel. Zal het boek op zijn beurt hier, waar het geadverteerd wordt met doodskoppen en ander misbaar, rumoer veroorzaken tot onder de beschreven vaderen van den Senaat? Hoewel de vertaler spruit uit den stam der Jouvenel's waaraan Frankrijk de stoornissen van het Vierpact dankt, lijkt een beroering voor het geschrift mij onwaarschijnlijk. Op het punt van handelaars in moord zijn de Franschen door de wol geverfd en absoluut waschecht. Men heeft zulke enorme staaltjes verzonnen over de satansche vampiers, die hun fortuinen en fabrieken metselen met menschenbloed, men heeft zulke onuitputtelijke sommen besteed om de gruwelverhalen te colporteeren, dat de hersens niet meer reageeren als voor een deun dien men millioen malen gehoord heeft en dat de haren hun vermogen om te berge te rijzen verloren. Het getuigt zonder twijfel van onverdroten idealisme of hardleersche koppigheid dat het vervelend geschreven, bekrompen gedacht en tamelijk slordig gedocumenteerd essay van twee philanthropen nog een bekend vertaler vindt, een beroemd uitgever, een happige pers en een publiek van geloovige lezers. Uit de vermenging dezer ingrediënten zal echter geen enkel explosief effect ontspringen. Er zit geen schot in die praatjes over kanonnen en mitrailleuses.
De schrijfwijze van Marchands de Mort is inderdaad sloffig en de nauwkeurigheid der documentatie laat op menige bladzijde te wenschen. Wat hebben de auteurs eraan om te insinueeren dat de wapenen en zelfs de vliegtuigen, waarmee Abd-el-Krim de Franschen bestreed in het Moorsche Rif, een verdachten oorsprong verrieden door de merken der pakkisten? Wanneer zij hun werk behartigd hadden zooals 't behoort, zouden zij, of zou tenminste een hunner naar Madagascar gereisd zijn gelijk Maurice Martin du Gard. Op een eilandje, vlak in de buurt, waar de roemruchte sultan met vrouwen en kinderen een betrekkelijke vrijheid geniet en een onbekommerd leven slijt, zou hij uit den eigen mond van Abd-el-Krim vernomen hebben, dat zijn oorlogstuig hem geleverd werd door Eugène Schneider, koning van Creusot, die niet onkundig was van het gebruik waarvoor het dienen moest. Het interview staat met evenveel letters gedrukt in Du Gard's Voyage au Madagascar en verrassender dan de afkomst der kanonnen is misschien nog wel de verzekering van Abd-el-Krim die zweert dat hij pro-Fransch was toen Pétain hem versloeg met vuurmonden welke eveneens gefabriceerd waren door den koning van Creusot. Welk een argument voor de heeren Engelbrecht, Hanighen en Jouvenel ten laste van de wapenaars en hunne onverbiddelijkheid. Het zou onder hun collectie geprijkt hebben als het snoer op de vaandels van dappere regimenten. Want zoo iets niet prettig moet zijn voor de Franschen dan is het om te sneuvelen onder Fransche kogels en bommen, afgeschoten door een vriend van Frankrijk, zelfs al bemachtigt men een kostbaar brok van Marokko.
Welnu, argumenten van dit kaliber hebben geen vat, noch op het denkend noch op het rumineerend element der natie. De vraag of zij gekocht en betaald zouden kunnen zijn, wordt niet eens meer ernstig in overweging genomen. Een ingeworteld fatalisme draagt stellig bij tot deze onverschilligheid voor een causaal verband dat zoo rechtstreeks ieders levensdraad kan beïnvloeden. Maar een juiste appreciatie van het wezen der wapenen, bij de eenen berustend op inzicht, bij de anderen op instinct, en een mysterieus, onberedeneerd gevoel van solidariteit, dat soldaat en burger ketent aan een Schneider die meer een personificatie is dan een persoon, maakt het volk in zijn geheel geneigder tot de aanvaarding van de ondoordringbaarste raadselen dan tot luisteren naar oogenschijnlijk zeer geloofwaardige profeten. Tegen dat mixtuur van de nederigste en de hoogste consideraties, samengevloeid tot een vaag maar onwrikbaar besef, zullen boeken als Marchands de Mort nimmer iets vermogen.
Het volk immers doet alsof het begrijpt, gelijk de diepste filosoof, dat wapenen en schild, vrede en oorlog besloten zijn in alles, samengegroeid in den kop van den god met het dubbele voorhoofd. Er is geen vrede die niet dagelijks verworven wordt door onze kleinste of gewichtigste bezigheden. En alles is wapen tegen een vijand, vereeuwigd in de essence der natuur. Vrede en oorlog: het dak boven onzen haard, het slot op onze deur, de kleeren waarmede wij ons beschermen tegen de elementen, de politieagent op den hoek der straat, de ploeg en de zeis, de dijken der rivieren, de serums, de chirurgische instrumenten, het getemde en gehalsterde paard, de overwonnen materie, het schip dat de golven klieft, het rijdende rad, de geboorde putten, een lucifer of een electrische lamp in den nacht, een vuur in de koude: overal en elke seconde zijn wij in oorlog, veroveren wij een vrede, van onze geboorte tot onzen dood. Oude waarheden, die wij vergeten en verwaarloozen, of waartegen wij don-quichottisch optornen, doch die rechtlijnig en werktuigelijk uitloopen in de verzamelnamen Schneider, Krupp, Skoda, Vickers, Hotchkiss, Du Pont de Nemours.
Hoe zij ook heeten en in welke vormen hun bedrijvige geest zich ook geuit heeft, vanaf het steentijdperk tot op heden waren zij even onmisbaar voor het menschdom als regen en zon. Al zouden de kortstondige rampen, berokkend door de wapenen, te wijten zijn aan de vervaardigers, de langdurige weldaden en diensten, bewezen door hunne kunst, vertegenwoordigen een overwaarde welke men niet eens becijferen kan. De Schneiders hunner periode hebben niet enkel Attila teruggeworpen in de Catalaunische Velden, Arabieren bij Poitiers, Genghis Khan, Tamerlan, Mongolen en Turken op de grenzen van Europa, zij hebben niet alleen onze psychische identiteit gered en gehandhaafd, maar bovendien overmeesterden zij de Nieuwe Wereld, Afrika, Australië en Azië. Zijn dit geringe gunsten, uitgestrooid over weinige eeuwen? Wegen zij niet op tegen het ongerief dat de angst bezorgt aan de bloode jannen en het medelijden aan teedere harten? Wat zou Europa zijn zonder satellieten, verspreid over den aardbol? De uitgemergelde provincie van een Aziatisch despoot. Wat zou Europa beduiden zonder zijn metaal-nijverheid? Schneider en de andere magnaten equipeerden meer dan een halfrond: men late hun de toerusting der rest! Kan men zich een oogwenk de uitdooving hunner hoogovens verbeelden zonder een universeele verarming als tegenhanger en gevolg? Hoeveel millioenen arbeiders geven zij rechtstreeks of zijdelings kost en inwoning? Aan hoeveel wetenschappen schonken zij bestaan, bloei en vooruitgang? Zouden wij ze kennen, die wetenschappen, zonder de kanonnen van voorheen en thans? Neen, want nimmer zouden wij hen hebben kunnen verdedigen in haar aanvang, en de drift welke een veldheer stuwt is éénsoortig met den drang welke een geleerde bezielt.
Het kan daarom slechts een mentaliteit zijn van laag allooi en beperkten horizon die in een maître de forges niets bespeurt dan een koopman in verdedigingsapparaten, de variant eener begrafenisonderneming, het equivalent van kerkhof en epidemie. Gewis belichamen zij een graad van waanzin en een potentieel van dood. Als zoodanig mag men hun baten verifieeren, hun rekeningen bevitten, hun gangen controleeren en zoover remmen dat zij de gulden maat gedachtig blijven. Maar gewisser nog belichamen zij een stimulans zonder welken een maatschappij, een volk, een ras verkwijnen, en incarneeren zij het bouwend brein dat deze planeet bewoonbaarder gemaakt heeft dan grotten en uitgeholde boomtronken. Hen afschilderen zonder die eereteekenen, als vurige winstjagers en sluipmoordenaars, toont meer ondank nog dan onverstand. Want voor alles en boven alles bevestigen zij onze rust, onze orde, de wankele harmonie tusschen het ensemble van tegenstrijdige krachten, het labiele evenwicht dat wij vrede noemen en dat in zijn kiem reeds oorlog is.
[verschenen: 27 december 1934]