Tout arrive
Parijs, 3 December 1934
Het is een rebus als ‘zoek den jager’ waarom de te beruchte inspecteur Pierre Bonny een proces wegens laster heeft aangegaan tegen het weekblad Gringoire, oplage vijf honderd duizend exemplaren.
Het stond geenszins geschreven dat Chéron's ‘jonge man die de Republiek gered heeft’ zijn pleit verliezen zou, want het geding werd behandeld voor de Cour d'Assises waar het vonnis bepaald wordt volgens de indicaties van twaalf gezworenen, en de ondervinding heeft geleerd hoe mediummiek zulk een jury reageert op de wenschen der politie, wanneer 't erop aankomt. Maar hoe de uitspraak ook mocht luiden, het was van te voren zeker dat er een hoop ontuig opgerakeld zou worden waarvan Bonny geen greintje genoegen kon beleven en nog minder aanbeveling kon verwachten voor toekomstige promoties, zelfs al won hij zijn zaak. Iedereen kon ook voorzien dat het proces zich onmogelijk kon bepalen tot Bonny, die per slot maar een gedisciplineerd inspecteurtje is, heden de handlanger van een minister, morgen het manusje-van-alles van een commissaris, en slechts bij uitzondering opereerend voor eigen rekening, doch dat het proces automatisch moest uitgrijpen tot aan de superieuren van Bonny, dit wil zeggen tot aan de Sûreté Nationale, ‘la Secrète’ zooals het volk haar noemt. De Sûreté ging reeds te veel over de tong om nog het flauwste animo te toonen voor een sensationeelen rechtshandel die zes dagen zou duren, waarvoor honderden bekijkenswaardige getuigen gedagvaard waren die meer publiek trokken dan de nieuwste comedie van Bernstein en meer spektakel maakten in de kranten dan het huwelijk der hertogin van Kent. Men kan dus moeilijk veronderstellen dat de Sûreté Bonny bijzonder heeft aangepord om zich te rehabiliteeren tegenover de opinie die hem voor een bandiet houdt. Het is evenmin waarschijnlijk dat de Sûreté de Justitie en de openbare meening hoopte te intimideeren met een brutalen zet, want daarvoor zou de gelegenheid averechts verkeerd gekozen zijn.
Moet men dan aannemen dat Bonny een dubbel-agent is, beurtelings een schavuit in dienst van schavuiten, beurtelings een willig werktuig in handen van een gezag dat totnutoe te voorzichtig en te heimelijk optrad om het nader te karakteriseeren! Men zou dit mogen afleiden uit een flater welke Bonny zich langs den neus weg, bijna per ongeluk, alsof hij zich versprak, liet ontvallen. Hij zei dat hij in den zomer van 1933 bij zijn chefs drie rapporten had ingediend over de schurkerijen van Stavisky. Direct betrapt door den verdediger van Gringoire haalde Bonny een notitie-boekje voor den dag waarin hij die rapporten gecopieerd had. En niet alleen Bonny, maar alle commissarissen der Sûreté, betrokken bij het schandaal, hadden plechtig voor de enquêtecommissie gezworen dat zij tot 23 December 1933 nooit den naam Stavisky en nooit den naam Alexander gehoord hadden! De commissarissen en hun toenmalige directeur, onmiddellijk gedagvaard, beweerden dat de rapporten hun nimmer onder oogen kwamen. Doch zij stikten niet in hun eerste leugen en de safraan-kleurige, zwart-gelokte, chic gekleede Bonny, die er meer uitziet als een demimondaine danser of Steh-Geiger dan als een inspecteur met een traktementje van 1800 francs per maand, heeft natuurlijk bewijzen. Zijn uitgeflapte bekentenis brengt de heele Stavisky-affaire opnieuw aan 't rollen en wie kunnen dit wenschen behalve de tegenstanders van een stilzwijgend accoord?
Al lag echter het zwaartepunt van dit proces niet in de rechtszaal doch in het centrum van een labyrinth waar de orders worden verstrekt en de rollen uitgedeeld, de uitvloeisels zullen des te belangrijker zijn en de vertooning was er niet minder schilderachtig om. Men heeft gebruld als helden van een melodrama. ‘Als u schreeuwt, meester Torrès’, zei de advocaat van Bonny tot den verdediger van Gringoire, ‘ik kan even hard schreeuwen!’ - ‘Wanneer jullie de rechtbank meenen te imponeeren met gebrul, ik kan ook een keel opzetten’, bulderde de advocaat-generaal. Een der getuigen van Bonny, advocaat van zijn vak, betoogde dat alle kranten te koop waren voor den meest-biedende en dat Bonny enkel een slechte pers had omdat hij niet betaalde. De journalisten protesteerden tegen dezen eenzijdigen achterklap door de zaal in gelid te verlaten en wie den volgenden [dag] een slechte pers had was Bonny's getuige.
Een der hoofd-attracties van dit panopticum bestond in de verschijning van Georges Hainnaux, in de wandeling beroemd als Jo-la-Terreur of Jo-les-cheveux-blancs. Hij is een jongen van de vlakte, gevreesd en gerespecteerd in ‘le milieu’, kleedt zich als een gentleman, draagt zijn hoornen bril als een intellectueel, haalde meer strafbare streken uit dan Uilenspiegel, loopt rond op vrije voeten, en doet zijn openbare biecht in ‘Candide’, een ander weekblad, concurrent van Gringoire, maar even vinnig anti-Sûreté. Hainnaux bezat de talons der chèques van Stavisky en een krant bood hem 800.000 francs aan, plus een vliegtuig om zich in veiligheid te brengen als hij ze uitleverde. De rechtgeaarde, edeldenkende snuiter bezweek niet voor die dubieuze, kapitalistische verleiding doch publiceerde reeds twee brieven in ‘Marianne’ (nog een weekblad en venijniger anti-Sûreté dan de anderen), waarmee hij het geachte publiek informeerde dat van de 60 talons welke hij overhandigde aan Bonny slechts 16 de enquêtecommissie bereikten. Men hoopte dat hij Bonny zou verpletteren en hij gaf geen kik. Want kameraden verloochenen elkaar niet en op verraad staat in deze jungle de doodstraf. Een Hainnaux kan loeren draaien aan een minister of rechter van instructie die de talons escamoteerden, maar hij stooft geen kool aan Bonny. Zijn beste poets, die veel meer waard is dan 800.000 francs, bewaart Jo-la-Terreur zonder twijfel voor den armen Chéron en den degenslikker Chautemps, melkkoeien van het allerbeste ras. Geen van beide kronkelige politici, opgeroepen om een man te verdedigen dien zij door dik-en-dun protegeerden, pousseerden en exploiteerden, durfde zich aan het verhoor wagen en aan het publiek. Voor hen kon Bonny smoren in zijn eigen vet. Zij hadden schrik. Zij konden geen snaak voorspreken die door alles werd aangeklaagd en zij waren stellig de laatsten die hem mochten bezwaren.
Eén durfde tenminste en het was een vrouw. Zij draagt den grappigen naam van juffrouw Cotillon, wat zoowel onderrok beteekent als de gemimeerde dans die de bals sluit, en voor deze burleske omstandigheid, een bron van kwinkslagen, deinsde zij evenmin terug als voor de bliksems der Sûreté. Mejuffrouw Cotillon is jong, onervaren en zóó innemend dat een discreet vriend haar zijne sympathie vertolkte met een maandelijksche toelage van 200.000 francs. Haar charme vertegenwoordigde dus een kapitaal van meer dan honderd millioen en zij trouwde met een importeur van Italiaansche lekkernijen die anoniem bleef. Maar toen zij veertien jaar was en onder voogdij stond, had zij een slippertje gemaakt, werd ingerekend door de politie, moest hare duimen afdrukken op een fiche, dat met twee foto's, en face, en profil, gedeponeerd werd in een archief. Op een avond vertelt zij haar geschiedenis aan een kennis die haar heeft opgewarmd met zijn eigen avonturen. De kennis, als bij toeval weer een kennis van Bonny, briefde haar verhaal over aan den inspecteur die zich zonder moeite hare foto's verschafte en het volledig dossier. Vanaf dat uur had het bevallige kind geen leven meer. Zij werd tegelijk Danaïde en Danaïde-vat. Haar geld was zoo gewonnen maar ook zoo geronnen. Pas toen zij het vierde millioen moest dokken onder bedreiging dat de foto's gepubliceerd zouden worden (en zij werden gepubliceerd!) spartelde de geplukte tegen en diende een aanklacht in. Een harer afpersers zit gevangen doch men vond geen Bonny omdat men een Bony zocht met één n! De wederwaardigheden van dit domme gansje, die ze weenend vertelde, wekten een overstelpend medelijden in ontelbare ridderlijke borsten, te meer omdat niemand op de depositie van mejuffrouw Cotillon was voorbereid. De Bonny met twee n's loenschte van woede of deed alsof. Hij was psycholoog genoeg om zich moreel veroordeeld te voelen. Maar is de ongeloofelijk naieve historie
echt of diende zij alleen voor een carambole over den band? Is juffrouw Cotillon werkelijk zoo dapper als men haar afschildert? Zij liet 't totnutoe niet merken en ziet er weinig naar uit.
Den dag na de vrijspraak van Gringoire, werd Chéron's jonge man die de Republiek gered heeft, gearresteerd omdat hij een inwoner van Lithauen, uit Frankrijk geëxpulseerd, onder bescherming nam tegen betaling van een overjas en een costuum, geleverd door een Zweedsch kleermaker. De onthulling van het feit, zes jaar oud, dateert van Juli, doch in Juli was Chéron minister van Justitie en Bonny de grootste politieman van Frankrijk. Wat is hij vandaag in de cel waar hij zijn nota's redigeert? Frankrijks grootste aanklager of Frankrijks grootste maître-chanteur? Ziedaar een kerel die een boekje kan opendoen over het republikeinsche regeeringspersoneel! Hij weet alles: wat er gebeurde met de spoorloos verdwenen dame wie hij op bevel van Sarraut een grammetje cocaïne in de bagage stopte; wat er gebeurde met de chèques van Stavisky; wie Prince vermoordde; en de andere dingen, bekend of onbekend. Zal hij praten en zich wreken op hen die hem lieten schieten? Zal hij een hechtenis overleven waar men zoo gemakkelijk een leelijke verkoudheid oploopt? ‘Et à présent: jusqu'au bout’ commandeeren honderd kranten aan Pernot, een braaf mensch, vader van een talrijk gezin, den rechtschapensten minister van Justitie dien de Franschen ooit aanschouwd hebben - maar die zich begeeft op verboden terrein. Hij dringt een zone binnen die geen enkel outsider betrad zonder dat 't hem berouwde. Hij opent een gerechtelijke aera welke in ieder geval vruchtbaar zal zijn aan dramatische episodes.
[verschenen: 22 december 1934]