De onzekere schat
Parijs, 26 November 1934
Zullen wij den oorlog krijgen waarop onze geest sinds enkele weken wordt afgericht? Ik geloof er niets van tot nader order, op gronden welke ik vroeger reeds uiteenzette (geen der mogendheden is gereed; zij zijn bovendien te oneensgezind om zich te groepeeren in strijdende partijen; zij weten nog lang niet tegen wie en met wie zij zullen oorlogvoeren) en om enkele andere bijkomstige redenen die alle tot op heden geldig bleven. Maar gesteld dat hij uitbreekt in het voorjaar of in den zomer omdat de dreigende en nog niet geheel afgewimpelde Fransch-Russische alliantie-plannen de kristallisatie der groepen en de vorming van krachtvelden verhaast? Wat zal er gebeuren met het goud, het fortuin van een land, het fortuin van de lange generaties die het opzamelden, met het goud dat te Parijs schijnbaar zooveel dichter in het bereik ligt van een veroveraar dan te Londen of te New-York?
Het probleem, langdurig overwogen, doet zich voor als volgt: Er is een voorraad geel metaal die schommelt rondom het cijfer van tachtig milliard francs. Deze som, uitgedrukt in een minder wisselvallige maat, weegt ongeveer vijf millioen kilogram, of vijf duizend ton. Men kan die massa transporteeren in vredestijd. Doch waarheen? Op welk punt van den Franschen zeshoek dreigt het meeste gevaar voor een oorlog, welke, volgens Pétain, zal inslaan als de bliksem? Het is onbekend en bijgevolg transporteert men niet, zoolang men niet weet of de hoeken Marseille, Bordeaux en Brest veiliger zijn dan de hoofdstad. Kan de schat echter vervoerd worden wanneer de mobilisatie-biljetten aangeplakt zijn op de muren? De maximum-lading van een gewonen goederen-wagen is tien ton en voor het transport van vijf duizend ton zouden dus theoretisch vijf honderd wagens gereserveerd moeten worden, wat practisch neerkomt (met de bewaking etc.) op een duizendtal wagens. Dat geeft vijftig treinen van twintig wagens, die onbruikbaar worden voor troepen-verplaatsingen. Zal men ze kunnen missen? Zal het overijlde tempo van moderne vijandelijkheden de bevelhebbers niet voor het alternatief stellen: het goud of het leger? In vijftig treinen is ruimte voor twaalf regimenten infanterie. Wat bewijst trouwens dat er op den dag der oorlogsverklaring nog treinen rollen en dat niet alle spoorweg-emplacementen, locomotieven-loodsen, bruggen, tunnels in de lucht zullen vliegen? Zijn er andere transportmiddelen? Ja. Doch bij een hoeveelheid van vijf duizend ton en bij de kostbaarheid der lading valt niet te denken aan vrachtauto's, vliegtuigen of schepen, die onmisbaar, te weinig secuur of te langzaam zijn. Niet enkel het goud doch ook de millioenen inwoners van Parijs zullen geëvacueerd, en zoo niet geëvacueerd, in ieder geval (met schepen) geravitailleerd moeten worden. De inwoners wel te verstaan.
Volgens alle waarschijnlijkheid blijft het edele metaal dus in Frankrijks hoofdstad, onder hoede der B.F. of Banque de France. Hoe is het daar beschermd en wat kan men van die bescherming verwachten?
De B.F. heeft twee kelders, de oude, dateerend van Napoleon, en de nieuwe, welke zooals een onderaardsche koperen plaat aanduidt, begonnen is in Mei 1924 en voltooid in November 1927. De oude, gebouwd in ronde booggewelven als middeleeuwsche bruggen, ligt zes meter onder den grond en bevat behalve de bankbiljetten (de nieuwe en het papier dat min of meer versleten terugkomt) de goudmunten van alle landen der aarde en van twee eeuwen wereld-geschiedenis. Men daalt af in deze schatkamer langs een zeer nauwen wenteltrap die juist doorgang verleent aan één persoon en zóó rechthoekig eindigt voor een gepantserde deur dat geen inbreker in deze engte zijn werktuigen hanteeren kan. Die deur heeft twee sloten, boven en beneden, ver genoeg van elkaar verwijderd dat slechts twee bezoekers ze kunnen openen met sleutels welke gelijktijdig moeten draaien. Zelfs de gouverneur der B.F. heeft niet het recht dezen grond te betreden zonder getuige en bovendien zijn beide sleutels (meesterstukken van gecompliceerde smeedkunst) nimmer te zamen in zijn bezit. Deze kelders worden elke veertien dagen geïnspecteerd: de minimum-tijd om ze van buiten te naderen. Voor inbraak en aanslagen zijn ze gegarandeerd. Over hunne bomvrijheid onder hedendaagsch geschut maakt men zich geen illusies.
Zij vormen echter slechts een voorhof die door een zware tralie van het heilige der heiligen gescheiden is. Van hier af heeft de bezoeker geen twee sleutels noodig om binnen te gaan, doch drie: boven, in 't midden en beneden. Achter de tralie leest men gegraveerd op gepolijst staal: Koepel H, en Koepel E. Koepel H. verdedigt het verblijf van den onbederfelijken Afgod. Koepel E leidt naar de zes honderd kluizen der happy few, de geld-aristocratie wier adelsbrief bestaat in het contract der B.F. dat de poorten ontsluit tot de ondergrondsche zuilenzaal welker plafond geschraagd wordt door zeven-honderd-vijftig blauw-gemarmerde pilaren. Koepel H en Koepel E zijn gemetseld uit dezelfde materie en functionneeren met een gelijksoortig mechanisme. Een vlak van enorme blokken beton, gebouwd als een havenkade om treinen en kranen te dragen, omlijnt een geblindeerde deur van staal-platen. Die deur weegt acht duizend kilo. Haar sluiting werkt met de precisiteit van een horloge. Zij geeft toegang tot een 5.50 meter breeden corridor (in de oude kelders was alles nauw, hier is alles weidsch en monumentaal) in welks midden men een draaischijf bespeurt en dubbele rails. Een apparaat in den muur, wederom luisterend naar drie sleutels, zet een machine in beweging die met tandraderen uit den achterwand een kolossaal wigvormig stuk cement losrukt en voortstuwt tot aan de draaischijf waar het zwenkend naar rechts passage laat voor één persoon. Het is geen poort die opent, het is een reusachtige stop welke voorwaarts springt uit zijn steenen omhulsel, waarin hij zoo nauwkeurig past dat men geen velletje van het dunste papier kan steken tusschen de voegen. Zijn motorische organen werden dusdanig ingericht dat zij weigeren te werken zoolang de stalen toegangsdeur van 8000 kilo geopend blijft. Hoogstens enkele personen kunnen derhalve gezamenlijk binnendringen in een vierkant waarin men riskeert vermorzeld te worden door de rijdende en draaiende klomp cement.
Ontploffingsmiddelen hebben op dit dik gepantserd gevaarte geen vat. Men kan honderden kilo's dynamiet, melaniet en trinitrotoluène opstapelen: De zoldering zou misschien instorten, maar den weg versperren.
Vandaar daalt men af tot achtentwintig meter onder den beganen grond: negen meter rots, daarna zand, vervolgens de bodem van Parijs. Men daalt af in geruischlooze en reusachtige liften wanneer men safe-houder is (de safe-houders worden slechts toegelaten onder dubbele begeleiding en hun kluizen, ruim als kamers, hebben twee deuren, waarvan een met drie sleutels), wanneer men beambte is of het bijna onverwerfbaar voorrecht geniet van geautoriseerd bezoeker. Men doolt echter langs eindelooze gangen, die volgens de legende eindigen in kuilen, putten, valluiken en zelfsluitende kerkers waaruit niemand levend ontsnapt, wanneer men tracht te betreden zonder Sesam. Doch ook in de mogelijkheid dat het heiligdom, ondanks een onverwoestbare borstwering, ondanks onoverkomelijke hinderlagen, overweldigd zou kunnen worden door een sterken vijand, is volgens menschelijke berekening doeltreffend voorzien. Tusschen de rots en de zandlaag waakt in cementen vergaarbakken van duizenden kubieke meters een meer, gevoed door de naburige Seine, dat door een druk op een onderaardschen knop den ganschen tempel kan verdrinken als een gezonken kathedraal.
Het heiligdom zelf werd geconcipieerd als de hokken eener menagerie. De vijf millioen kilo goud liggen gevangen in zwaar-getraliede kooien, zichtbaar voor 't oog, maar ongrijpbaar voor de hand. De staven van veertien kilo zijn gerangschikt als de Vijf der dobbelsteenen opdat men ze zonder moeite snel kan tellen en controleeren. Zij rusten in een onveranderlijke temperatuur van 19° Celsius en in het licht van gloeilampen, helder als de zomermiddagzon. Achter dit glanzende tabernakel strekt zich de behuizing uit van hen die in dagen van nood de wacht zullen betrekken van den afgod, die uitgekozen zijn om op een gebaar van hun chef met hem te vergaan. Dynamo's, gekoppeld aan Diesels, verwekken eigen electriciteit en accumulatoren ondervangen eventueele storingen. Er zijn reservoirs van olie en het drinkwater welt op uit natuurlijke bronnen. Voorraadschuren met koelkamers bewaren leeftocht voor weken en maanden. Een fornuis dat nog nimmer diende kan 1500 maaltijden bereiden. Er zijn slaap-, eet- en leeszalen. Er zijn zelfs badkamers. De lucht van het onderaardsche verblijf, stofvrij en vochtvrij, beveiligd tegen emanaties van gassen, is verscher en gezonder dan de dampkring beschenen door de zon. Alle verkeer met de levenden kan worden afgebroken: de draadlooze zal de opgeslotenen verbinden met de Bovenwereld.
Geen Pharao in zijn pyramide of in zijn onvindbaar rotsgraf was machtiger beschut tegen het geweld van menschen en elementen dan de vijf duizend tonnen gouds in de constructies der B.F., waaraan meer dan duizend werklieden bijna vier jaren arbeidden. Zullen ingenieurs ooit een bom, kogel of torpedo fabriceeren die dertig meter grond, zand, rots en cement doorboort? Misschien. Maar wat dan nog? De gebombardeerde rijkdommen kunnen begraven worden onder de ruïnes der vesting doch niemand zal ze rooven. Parijs zal verwoest en Europa ontvolkt zijn voordat een overwinnaar de puinen poogt op te hakken boven den bedolven schat. Wat er ook gebeurt de Franschen kunnen met vertrouwen denken: Ils ne l'auront pas.
[verschenen: 15 december 1934]