De Sirene
Parijs, 23 November 1934
Het is fantastisch. Terwijl Engelsche stemmingmakers ons dagelijks opschudden met berichten over vijf en twintig of vijftig duizend Duitsche vliegmachines die het volgend jaar zullen uitzwermen, over ondergrondsche aerodrooms, over fabrieken die nacht en dag werken, over verborgen bruggen onder den Rijn, over de schrikbarendste krijgstoerustingen, terwijl de radico-socialistische rapporteur van het Fransche oorlogsbudget becijfert dat de Duitschers binnen een week meer dan vijf-en-een-half millioen soldaten op de been kunnen brengen, terwijl het gerucht reeds loopt dat alle Duitsche employé's in Franschen dienst naar hun land werden teruggeroepen, alias gemobiliseerd zijn, en terwijl wij nog slechts vreezen dat er langzamerhand stoppels zullen groeien uit het kippevel dat wij onder crèmes en poudres de riz niet meer vermogen weg te schminken, weergalmt in den wijden leeuwenkuil der Wilhelmstrasse de profeten-stem van Adolf Hitler die de kruipende angsten poogt te stillen.
Hij gaf zijn tweede interview aan de Fransche natie door middel van Le Matin. Doch voor de eerste maal slaat hij tonen aan wier trillingen dat deel van ons wezen beroeren waar men slechts binnendringt met behulp van muziek of gelijksoortige magie, en waar het minste greintje huichelarij of leugen catastrofische emoties moet verwekken als het snoodst verraad. Zijn woorden hebben te veel van dat hemelsche geruisch en bedwelmende aroom uit het beloofde land waarvoor de oudstrijders hun martelingen verduurden, te veel van de invocaties waarmee Beethoven een aanloop neemt naar zijn hymne aan de Broederschap, te veel van een verkwikkende melodie welke aanzoemt uit de verte in zomerschen ochtendglans, te veel redelijks om weerstand te bieden, te veel aangrijpends om den toegang tot het innerlijk hart te versluiten, ja zelfs om te mogen twijfelen aan hun oprechtheid.
Zinnen als: ‘De Fransche en Duitsche combattanten hebben elkaar gedurende den oorlog leeren kennen. Zij hebben over-en-weer een juiste notie van elkaars waarde, en van de waarde beider volkeren. Beter dan alle anderen zijn ze in staat om die waarde te eerbiedigen in den vrede......’
Of zinnen als: ‘Men kan te verstaan geven dat ik slechts probeer tijd te winnen om mijn toebereidselen te voltooien. Daarop antwoord ik dat mijn werkplan van zulken aard is dat de man die het doel bereikt dat ik najaag, een veel grooter gedenkteeken verdient van de dankbaarheid zijner natie dan een roemrijk aanvoerder zou verdienen na talrijke overwinningen.........’
En zinnen als: ‘Het is onmogelijk dat de oudstrijders den vrede niet opleggen aan de wereld.’ Of: ‘De lieden, die zich kanten tegen den vrede en die trachten alle toenadering tusschen ons te verhinderen zouden niet daar zijn waar men schiet, doch waar men profiteert.’ - Dergelijke zinnen klinken niet alleen te rechtstreeks en te onweerstaanbaar, maar daarenboven ook te onherroepelijk, te bindend, om aarzelingen te veroorloven aangaande de zuiverheid harer bedoelingen.
Zonder de heiligste wetten te schenden, kan hij die deze woorden sprak ze niet logenstraffen door daden. Het is niet ondenkbaar dat zulke apodictische uitdrukkingen aan Hitler te eeniger tijd het leven kosten. Maar zoolang Hitler leeft, en aangenomen dat hij zich rekenschap geeft van zijn verantwoordelijkheid tegenover de Geschiedenis en de Menschheid, blijft het voortaan volstrekt uitgesloten dat Duitschland een onverhoedschen aanval onderneemt tegen Frankrijk. Hitler kan van opinie veranderen en den Franschen vroeg of laat ruiterlijk een oorlog verklaren. Doch een ‘attaque brusquée’, de bommen-regen op een mooien avond als men op de café-terrassen rustig een glaasje drinkt, de oorlog, die perfider losbreekt dan een vulcaan, de oorlog als overrompeling waartegen geen enkel leger zich weren kan sinds de vliegtuigen tweemaal sneller gaan dan de heftigste cycloon, deze vorm van verdelging - onze nachtmerrie - wordt door den toon en den inhoud van Hitler's uitlatingen gemerkt met een teeken, dat geen sterveling kan bezweren en waarvoor de vermetelsten zullen terugdeinzen. Op een louter menschelijk plan behoorde de ‘attaque brusquée’ reeds tot een soort van gedachtengang waarin men zich niet verplaatsen kon zonder den diepsten weerzin. De woorden van Hitler verleenen aan het begrip attaque brusquée een nog hoogere draagkracht. Het werd taboe, dit wil zeggen omsloten met een muur van moreele consideraties welke slechts onverlaten en goddeloozen durven negeeren en trotseeren.
Als bijgevolg Hitler zijn defensieve positie tegenover de Franschen versterkte, het is even duidelijk dat hij zijn offensieve positie belangrijk verzwakte. Weliswaar heeft men de strekking van het interview zoo niet opgevat in Frankrijk en de mannen die de Reichsführer te woord stond zijn in de couloirs der Kamer uitgescholden door den nationalist Franklin-Bouillon, door den socialist Castagnez. Een deel der pers heeft Hitler's interlocutoren beschimpt als onnoozele halzen, als oplichters, als beroeps-combattanten. De twee interviewers, Jean Goy, député van Parijs, vrijwilliger die den oorlog met vier eervolle vermeldingen eindigde als officier, gewond onder patriotten op Zes Februari, en Robert Monnier, Parijsch gemeenteraadslid, eveneens oudstrijder, behoeven zich noch om gescheld te bekreunen noch om verdachtmakingen. Het lawaai dat geschopt wordt over hun gesprek heeft weinig te beduiden, wanneer men even bedenken wil dat Goy en Monnier de reis vast niet aanvaardden zonder geïnspireerd te zijn, hetzij door Flandin, hetzij door Laval. En wat de herrie ten slotte zou kunnen beduiden is voor verschillenden uitleg vatbaar. Want elke Fransch-Duitsche toenaderingspoging zal nog geruimen tijd zoowel binnen als buiten de grenzen van beide landen op zulke voorziene en onvoorziene bezwaren stuiten dat een zekere dubbelzinnigheid voorloopig niet alleen onvermijdelijk maar zelfs gewenscht kan schijnen.
Het ligt niet in de macht van Hitler, noch van hen die Frankrijk regeeren, om den Wagneriaanschen Tarnhelm op te zetten en zonder nuances een gedaanteverwisseling uit te voeren. De interpretatie dezer nuances vergt echter de grootste behoedzaamheid. Waarom b.v. verbood Hitler dezen zomer een Fransche vertaling van Mein Kampf, die onbezonnen, uitermate krenkende beschouwingen behelst over het Fransche volk en zeer compromitteerende over de noodzakelijkheid eener definitieve ‘afrekening’? Waarom deed hij den uitgever een proces aan? Hij wist dat de laakbare passages in duizenden citaten verspreid waren en dat een vertaling den Franschen niets nieuws leerde betreffende zijn pamfletair verleden. Hij kon ze niet meer retracteeren, niet corrigeeren, niet schrappen, zooals hij in de Engelsche vertaling de bitterheden verdoezelde tegen de Joden, of zooals hij in de Italiaansche vertaling zijn annexionistische inzichten wegpoetste betreffende Oostenrijk. Het eenige wat hij doen kon was te beletten dat zijn onberaden ontboezemingen in Frankrijk een officieel stempel kregen door een geautoriseerde vertaling. Goed bekeken is dit veel, is dit kapitaal, essentieel, en overtreft als psychologisch gegeven de condities eener openlijke retractatie. De Parijsche Handelsrechtbank en de Société des Gens de Lettres, die Hitler zijn proces lieten winnen, gehoorzaamden zonder twijfel aan motieven van dezelfde orde. Hitler verlangde een anti-Fransche mentaliteit, dateerend van vroeger, te verzwijgen voor de Fransche natie en de Fransche rechters stonden hem toe dat ze verzwegen bleef. De cardinale vraag die dit raadsel verheldert luidt: Waarom? Het antwoord op dit waarom, zelfs al lijkt het dubbelzinnig, kan niet ongunstig klinken voor de toekomst.
Een andere passus van het interview verdient bijzondere aandacht omdat hij het overige zijdelings toelicht. Na een formeele verzekering dat hij de uitspraak van het plebisciet der Saar zal aanvaarden ‘hoe het ook uitvalle’ en na nogmaals bevestigd te hebben dat Duitschland wegens de densiteit der bevolking en wegens het lastige karakter der inwoners afziet van Elzas-Lotharingen, laat de Reichsführer in de afgemetenste termen twee sibyllijnsche zinnen ontglippen voor verstaanders die genoeg hebben aan een half woord.
Hij zei: ‘In het Oosten hebben sommige problemen een ander karakter voor onze Oost-grenzen. Maar er is een pact geteekend met Polen en het Reich heeft daardoor zeer duidelijk zijn wil betuigd om met dit groote nabuur-land goede betrekkingen te onderhouden.’ Enkele leden van het Fransche parlement oordeelden dat niet alle Duitsche Oostproblemen zijn opgelost door dit Poolsche ‘Maar’. Zij vlogen aan op Hitler's contradictoire zinnen als eksters op een blinkend stukje metaal. Het bekwam hun slecht. Léon Archimbaud, boven-bedoelde rapporteur van het oorlogsbudget, die een toespeling waagde op een Fransch-Russische militaire alliantie, ontving een vierkant démenti van den Quai d'Orsay. Toch had Archimbaud niets beweerd dan letterlijk dit: ‘Ik spreek niet over alliantie, noch over militair accoord. Ik constateer alleen dat het Russische leger zeer sterk is, volmaakt toegerust, en dat het ons is aangeboden in geval van een conflict met Duitschland.’
Dat de directeur van Buitenlandsche Zaken zich genoopt voelt om zulk een opzichtig proef-ballonnetje neer te ploffen bewijst minstens dat de wegen in het Duitsche Oosten nog niet definitief zijn afgebakend. Het idee van bewegingsvrijheid voor Hitler op de onbevolkte, berooide en onbegaanbare steppen der Soviets heeft tijd noodig om te rijpen. Het vooronderstelt in Frankrijk een grondige evolutie, zoo niet een revolutie. Geduld echter! De stuurman der Fransche bark (luctor et emergo) is vastgebonden aan den mast en de bemanning stopte watten in de ooren. Het helpt niet. Het gezang der Sirene doordringt merg en been. Een beetje geduld en het gansche schip resonneert als een klankbord.
[verschenen: 12 december 1934]