Een gebroken stem
Parijs, 4 November [1934]
De stad, gisteren, was vol soldaten op de strategische punten onder en boven den grond. Aan den eenen oever der Seine begroef een ontzaglijke volksmenigte den zestienjarigen Lucien Garniel, een slagersjongen die Zes Februari een kogel in het ruggemerg kreeg en negen maanden noodig had om te sterven. Aan den anderen oever der Seine beraadslaagde het gouvernement onder voorzitterschap van den President der Republiek over een formule welke vijf radicale ministers en een honderdtal radicale Kamerleden kon verzoenen met de constitutioneele hervormingsplannen van Doumergue. Na negen maanden gewurm, gemok en gemier waren zij even ver. In dezen mistigen November-morgen hunkerden zij nog om het geknoei en gekonkel te hervatten waarvan zij de vrijheid verloren op het roode plaveisel van een mistigen Februari-avond. Waar was het leven, waar de dood? Ginds, onder de gelederen der duizenden jonge mannen die met het hoofd naar rechts gewend voorbij de lijkkist defileerden van een toevallig kameraadje, gestorven om te verrijzen als een symbool? Of daar, waar een gewichtige en futiele vergadering stijfkoppig kibbelde over de komma's van een tekst welke eind-April reeds in beginsel aangenomen was met een meerderheid van 21 tegen 3?
's Avonds richtte de oude chef van dit vleugellamme ministerie zich draadloos tot zijn natie. Het was zes weken geleden dat wij hem hoorden, zes weken die jaren leken in den moeden klank van een doffe stem en woorden zonder hoop. Als een kind dat pijn heeft beklaagde de grijsaard zich over de dagen die verzwinden, over zijne krachten die verflauwen, over den duren, dierbaren en korten tijd welke hem rest en dien hij verbeuzelen moet in afmattend gescherm tegen kleingeestige kuiperijen, over de lieden met wie geen land te bezeilen valt, over zijn wankelend vertrouwen, over zijn plicht om stand te houden tot bezwijkens toe.
Het is nooit verheugend een bedaagd en wijs mensch machteloos te hooren jeremieeren. Het is meelijwekkend om een ervaringrijke, welgezinde, nuttige en onmisbare persoonlijkheid verstrikt en verstikt te zien in ijdele, stelselmatige onbenulligheden, in haarkloverijen van trage controversen. Maar het is revolteerend als een onrecht, opjagend als een uitdaging wanneer de luisteraar zich bekennen moet, zoodra de gesmoorde stem der micro zwijgt, dat de waarheid aan den kant is van den ontmoedigden spreker, dat de oude man gelijk heeft, méér dan gelijk, tegen de onbekookte muiters die hem op hun congressen en meetings naar een lantaarn verwenschen. Zoo blaast Doumergue verzamelen. Zoo preekt hij energie en verzet. Indien hij dit doel beoogde dan werd het bereikt. Indien hij zijn effect gemaakt heeft zonder opzet, hij miste het niet. Maar welk een verschil met de middelen van een Clemenceau, een Mussolini, een Hitler!
Het regende inderdaad nuchtere waarheden die alle draaiden om de revisie eener grondwet welke de ontbinding van onhandelbare Kamers slechts veroorlooft met inwilliging van den Senaat. De eerste waarheid: Wat kan een regeering voor degelijks volvoeren of beramen die elke minuut bedacht moet zijn op haar bestaan, die haar tijd en bezigheid verbrassen moet met het neutraliseeren van onophoudelijke intriges? De tweede: Behalve Spanje is Frankrijk het laatste land in Europa dat geen stabiel gouvernement bezit. De derde: Men kan geen enkele democratie citeeren die aan het parlement zelf de beslissing gaf over zijn ontbinding; alom berust dit recht in handen van het staatshoofd. De vierde: Wat kan men democratischer bedenken dan een beroep op het souvereine volk om onoplosbare geschillen te beslechten tusschen een regeering en de afgevaardigden? De vijfde: De Senaat zelf heeft bevoegdheid tot het omverwerpen van ministeries en gebruikt haar. Hoe zou hij onpartijdig kunnen oordeelen over de wenschelijkheid eener Kamerontbinding? De zesde: In de commissie tot Staatshervorming, gekozen uit het parlement, ging een half jaar geleden nog een enorme [meerder]heid met mijn plannen accoord. Die commissie stelde voor dat de Kamer gedurende de eerste drie maanden harer zitting niet ontbonden zou kunnen worden zonder vergunning van den Senaat. Ik heb het privilege der Senatoren en den opzeggingstermijn uitgebreid van drie maanden tot twaalf. Waarom wordt ondanks deze concessie plotseling als gevaarlijk en anti-republikeinsch beschouwd in November, wat in April nog gold voor redelijk en aanvaardbaar?
Doumergue neemt het volk tot getuige en tot rechter. Een gezag dat twintig ministers hem niet unaniem willen toekennen vraagt hij aan negen honderd parlementsleden. Zoo het hem door dezen geweigerd wordt zal hij het verzoeken aan elf millioen kiezers, dit wil zeggen aan de vijftig of zestig duizend individuen, georganiseerd in solide comité's, die de millioenen kiezers leiden en weiden als stemvee.
Zonderlinge complicatie van groeiende getallen! Zal de massa verstandiger redeneeren dan het individu, welks belangen met de hare vervlochten zijn? Doumergue mag het hopen. Maar wie kan erop bouwen? ‘Niet de democratie verkeert in gevaar, doch de portemonnaie’ schreef onlangs in het Journal des Finances Gaston Jèze, professor van de Parijsche rechtsfaculteit en een der schriftgeleerde adviseurs van de Radicale Partij. Als zoo het vonnis luidt van een radicaal hoe zal dan een onbevooroordeeld toeschouwer apprecieeren, en wie durft Jèze logenstraffen behalve een geborneerde, egoïstische meerderheid die haar portemonnaie bedreigd voelt? Zie slechts hoe afgevaardigden en Senatoren een levensverzekering hebben binnengesmokkeld. Het uitgavenbudget van Kamer en Senaat is aan geen enkele discussie onderhevig, aan geen enkele contrôle onderworpen. De credieten, gevraagd door de quaestoren, worden toegestaan zonder eenig onderzoek en verbruikt zonder eenig toezicht van financieele agenten. Zij ontsnappen zelfs aan de verificatie van het Rekeningen-Hof, het college dat over het beheer van 's lands geldmiddelen waakt. Senatoren en kamerleden, zegt Jèze, lieten de kansen welke deze exceptioneele begunstiging hun bood niet onbenuttigd voorbijgaan. Zij hebben hun budget zoodanig opgeblazen, dat er jaarlijks een aanzienlijk saldo beschikbaar blijft en volgens een besluit der Kamers wordt dit overschot gestort in de kas van het pensioenfonds. Het practisch resultaat is als volgt: Een député wien het lukt om te zetelen gedurende twee legislaturen - welke zich zoowel over acht maanden als over acht jaren kunnen uitstrekken - verzekert zich tegen zeer geringe kosten een lijfrente van 36.000 francs! Met die 36.000 francs in 't zicht is het meerendeel der députés tot alles in staat om een zoo winstgevenden zetel te bemachtigen en te behouden. De moeite welke de meeste députés zich getroosten
voor een herverkiezing, de angsten die zij daarvoor uitstaan, spruiten niet voort uit bekommerdheid voor een politiek programma. Zij hebben geen anderen oorsprong dan de centenkwestie. Op deze basis heeft zich langzamerhand een parlementaire feodaliteit ontwikkeld die onbeperkt meester is van het land. Haar consequenties zijn de verspilling der geldmiddelen, de wanorde, de tuchteloosheid, de corruptie.
De ministers die Doumergue afvallen of dwarsboomen, de Radicalen en Socialisten die hem trachten te wippen, Herriot die lodderoogend arbitreert en marchandeert, kennen deze schandalige verkeerdheden natuurlijk even goed als professor Gaston Jèze. Wat zal een wetsartikel baten in een parlementaire wereld waarvan het moreele niveau zoo diep zakte beneden normaalpeil? Zal een facultatieve ontbinding het gekruip voor de kiezers, het geflikflooi, het miserabel gebedel van stemmen niet veeleer aanwakkeren dan beteugelen?
Ook Doumergue moet zich deze benauwende vraag gesteld hebben. Wanneer hij zijne medeburgers smeekt, als zonen van het Fransche land, ras en verleden, om zich nog broeders te voelen op elf November, dag van roem, rouw en vrede, dan stokt de stem hem enkel in de keel omdat hij het uur ziet naderen van nieuw geweld, omdat slechts geweld een uitkomst kan forceeren die een uitweg is.
[verschenen: 24 november 1934]